ECLI:NL:RBZWB:2014:9355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2014
Publicatiedatum
30 april 2015
Zaaknummer
C-02-280660 - HA ZA 14-309
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot opheffing van dwangsom en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw, die eerder gehuwd zijn geweest. De man had een vordering ingediend tot opheffing van een dwangsom die hem was opgelegd bij een eerder vonnis van 14 augustus 2013. Deze dwangsom was opgelegd omdat de man was veroordeeld om bepaalde inboedelgoederen aan de vrouw af te geven, met een dwangsom van € 100,-- per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 5.000,--. De man stelde dat hij niet in staat was om aan deze veroordeling te voldoen, omdat hij de goederen niet meer in zijn bezit had. De vrouw voerde verweer en stelde dat de man de dwangsom had verbeurd omdat hij niet volledig aan de veroordeling had voldaan.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de man de onmogelijkheid om de goederen af te geven al eerder had aangevoerd, maar dat deze verklaring ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende had aangetoond dat hij niet in staat was om de goederen af te geven en dat hij zichzelf in deze positie had gebracht. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was om de dwangsom op te heffen of te verminderen. Bovendien werd vastgesteld dat de vorderingen van de man moesten worden afgewezen, en dat hij in de proceskosten moest worden veroordeeld, omdat hij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

De uitspraak benadrukt het belang van de nakoming van rechterlijke uitspraken en de rol van dwangsommen als prikkel tot nakoming. De rechtbank heeft de vorderingen van de man afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de vrouw tot op heden zijn begroot op € 845,--. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.M.J. van Dijk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Handelsrecht
Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/280660 / HA ZA 14-309
Vonnis van 26 november 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: de man),
advocaat mr. L.E. van Hevele te Terneuzen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde (hierna: de vrouw).
advocaat mr. H.M. den Hollander te Oostburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 juni 2014
  • het proces-verbaal van comparitie van 25 september 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank, ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijks stand op 5 januari 2011, is in hun huwelijk de echtscheiding uitgesproken.
2.2.
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 augustus 2013 is de man veroordeeld om een aantal inboedelgoederen (waaronder een stofzuiger, een stereo-installatie en een zilveren bestek) aan de vouw af te geven, met veroordeling tot betaling van een dwangsom van
€ 100,-- per dag dat hij niet aan dat vonnis voldeed, met ingang van de achtste dag na betekening van het vonnis, tot een maximum van € 5.000,--.
2.3.
Voormeld vonnis is op 6 september 2013 aan de man betekend. De man heeft vervolgens een aantal zaken aan de vrouw afgegeven, doch niet de stofzuiger, de stereo-installatie en het zilveren bestek.
2.4.
Op 19 februari 2014 heeft de vrouw in verband met verbeurde dwangsommen tot een bedrag van € 5.000,--, conservatoir (derden-)beslag laten leggen onder de Sociale Verzekeringsbank op alle vorderingen die de man op die bank heeft of zal verkrijgen.

3.Het geschil

3.1.
De man vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, –
primair –bepaalt dat voormelde dwangsom wordt opgeheven, althans dat het de vrouw wordt verboden die dwangsom te executeren en de vrouw veroordeelt het beslag op te heffen althans haar beveelt het beslag binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te doen opheffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat zij, te rekenen vanaf de dag der betekening van dit vonnis, in gebreke blijft, dan wel –
subsidiair– de dwangsom vermindert tot een bedrag dat de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
3.2.
De man stelt dat hij een groot deel van de goederen tot afgifte waarvan hij was veroordeeld, ook daadwerkelijk heeft afgegeven. Voorafgaand aan het verbeuren van de dwangsom heeft hij aan de vrouw aangegeven dat de stofzuiger was afgevoerd naar de stort, dat de stereo-installatie was verkocht en dat hij het zilveren bestek niet kon vinden. Aldus verkeerde hij in de onmogelijkheid aan het vonnis te voldoen en dient de dwangsom te worden opgeheven. Voorts staat de dwangsom in geen verhouding tot de waarde van de niet afgegeven goederen; om die reden wordt subsidiair gevorderd de dwangsom te matigen.
3.3.
De vrouw voert verweer en stelt dat nu de man aan de hem bij vonnis van 14 augustus 2013 opgelegde verplichting voor een deel niet heeft voldaan, hij de dwangsommen tot het maximum van € 5.000,-- heeft verbeurd. Dat de man de stofzuiger, de stereo-installatie en het zilveren bestek niet heeft, vindt zij volstrekt onaannemelijk. In de procedure die tot genoemd vonnis heeft geleid, heeft hij daarover aanvankelijk niets gezegd. Eerst ter comparitie heeft hij toen gezegd dat hij de stofzuiger en de stereo-installatie niet meer zou hebben, maar desondanks is hij tot afgifte – op straffe van een dwangsom – veroordeeld. Als de verklaring van de man dat hij de spullen niet (meer) heeft juist is, dan moet worden vastgesteld dat hij niet als een goed huisvader ervoor heeft gezorgd. Dat hij nu niet aan de veroordeling tot afgifte kan voldoen, heeft hij dan geheel aan zichzelf te wijten. Dat de man aan een deel van de veroordeling tot afgifte wel heeft voldaan en de waarde van de niet afgegeven spullen gering is, kan niet leiden tot matiging van de (maximaal te verbeuren) dwangsom. Een dwangsom is niet een vergoeding van schade, maar geldt als prikkel tot nakoming.

4.De beoordeling

4.1.
Art. 611d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geeft de rechter die een dwangsom heeft opgelegd de bevoegdheid om op vordering van de veroordeelde die dwangsom (onder meer) op te heffen of deze te verminderen in geval van onmogelijkheid van de veroordeelde om te voldoen aan de hoofdveroordeling.
4.2.
De man stelt dat hij niet is staat is een deel van de veroordeling van 14 augustus 2013 na te komen. De vrouw heeft die onmogelijkheid betwist. De rechtbank stelt vast dat de man de onmogelijkheid van afgifte van de stofzuiger en de stereo-installatie ook al heeft aangevoerd voorafgaand aan het opleggen van de dwangsom. De rechtbank heeft toen – zoals blijkt uit het vonnis van 14 augustus 2013, rubr. 4.2 – in de omstandigheid dat de man die onmogelijkheid eerder ook van andere inboedelgoederen had aangegeven en die goederen vervolgens toch aan de vrouw had afgegeven, aanleiding gezien die verklaring ongeloofwaardig te achten en eraan voorbij te gaan. De man heeft geen argumenten aangedragen waarom daarover nu anders moet worden beslist. Ook nu nog is derhalve niet aannemelijk dat de man de stofzuiger en de stereo-installatie niet kan teruggeven. Daarnaast heeft de man de onmogelijkheid om het bestek af te geven nauwelijks gemotiveerd en heeft hij evenmin heeft gezocht naar mogelijke alternatieven om op andere wijze naar genoegdoening van de vrouw aan het vonnis van 14 augustus 2013 te voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onmogelijkheid tot nakoming van die veroordeling door de man onvoldoende vaststaat en dat, als die nakoming al onmogelijk zou zijn, de man zichzelf in die positie heeft gebracht. De rechtbank ziet hierin dan ook geen grond om de dwangsom op te heffen of te verminderen.
4.3.
Het staat de rechtbank in beginsel niet vrij een dwangsom te verminderen wanneer – naast gedeeltelijke niet-nakoming – aan een (groot) deel van een veroordeling wel is voldaan. Slechts in geval het in stand houden van het totaal aan verbeurde dwangsommen, in verhouding tot (de waarde van) de niet nagekomen verplichting, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht, kan tot vermindering van dat totaalbedrag worden beslist. Dat van een dergelijke wanverhouding in dit geval sprake is, is niet gesteld en evenmin – mede gelet op de door de vrouw ter zitting opgegeven waardes van de niet aan haar afgegeven spullen – ook niet gebleken. Dat het totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen aanmerkelijk hoger is dan de waarde van de niet nagekomen prestatie is niet onredelijk. Die ongelijkheid is inherent aan de bedoeling van de dwangsom; om een onwillige tot nakoming van een veroordeling te kunnen brengen zal het alternatief bij niet-nakoming– het betalen van een dwangsom – evident veel nadeliger moeten zijn dan het toch maar wel nakomen.
4.4.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van de man moeten worden afgewezen. Hoewel gebruikelijk is dat tussen ex-echtelieden de proceskosten worden gecompenseerd, ziet de rechtbank in dit geval in de aard van de procedure en in de (proces-) houding van de man grond om hem – als de in het ongelijk gestelde partij – te veroordelen in de die kosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op
- vast recht € 77,--
- salaris advocaat
€ 768,--(2 x tarief I, € 384,--)
totaal € 845,--.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst de vorderingen van de man af;
veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 845,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M.J. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014.