Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
VILENZO INTERNATIONAL NV,
BEHEER- EN BELEGGINGSMAATSCHAPPIJ VILÉ BV,
VILÉ HOLDING BV,
LOHO BEHEER BV,
SCANFASHION BV,
THE CAKEWALK COMPANY BV,
VILENZO BV,
WEAREVER BV,
VAN GILS MENSWEAR BV,
ROKNITTING FASHION BV,
VIRTUOSO BV,
UNITED FASHION MAKERS BV,
THE CLOTHING STUDIO BV,
BAD BOYS EVERY WEAR BV,
CARROUSEL BV,
DE JOT TEXTILES BV,
TRICOTOP BV,
HEINCO TEXTILES BV,
HEVADO FASHION BV,
LABELS BV,
1.THEODORUS PETRUS JOHANNA VAN LOON,
RUDOLFUS JOHANNES MARIA VAN RIEL,
RONALD DE VREE,
WILHELMUS HENRICUS CORBINIANUS MARIA VILÉ,
ALBERTUS WILHELMUS MARIA EBBEN,
BERNARD BOUDEWIJN HOOGEDOORN,
1.De procedure
2.Het geschil
te verklaren voor rechtdat de bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé ex artikel 2:248 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde, voor het bedrag van de schulden van de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van die vennootschap kunnen worden voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het faillissement althans dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
te verklaren voor rechtdat de bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé ex artikel 2:9 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde, voor de schade die de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20 door hun onbehoorlijke taakvervulling hebben geleden, welke schade bedraagt het bedrag van de schulden van elk van de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van die vennootschap kunnen worden voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het faillissement althans dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
te verklaren voor rechtdat de bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé ex artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde, voor de schade die de gezamenlijke crediteuren hebben geleden in de faillissementen van de failliete vennootschappen 2 t/m 20 door hun onrechtmatig handelen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het faillissement althans de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
te veroordelen tot betalingvan het bedrag van de schulden van Vilenzo International, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van Vilenzo International kunnen worden voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het faillissement althans de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening; en
de bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé hoofdelijk, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde,
te veroordelen tot betalingvan het bedrag van de schulden van elk van de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van deze vennootschappen kunnen worden voldaan; onder de bepaling dat dit bedrag van de schulden nader opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend dient te worden volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het faillissement althans de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
te veroordelen tot betalingvan het bedrag van de schade die Vilenzo International heeft geleden door hun onbehoorlijke taakvervulling, welke schade bedraagt het bedrag van de schulden van Vilenzo International, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van Vilenzo International kunnen worden voldaan; en
de bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé hoofdelijk, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde,
te veroordelen tot betalingvan het bedrag van de schade die elk van de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20, voor zover deze schulden niet door vereffening van de overige baten van deze vennootschap kunnen worden voldaan; onder de bepaling dat dit bedrag van de schulden nader opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend dient te worden volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het faillissement althans de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
te veroordelen tot betalingvan het bedrag van de schade die de gezamenlijke crediteuren hebben geleden door hun onrechtmatig handelen in het faillissement van Vilenzo International; en
de bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé hoofdelijk, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde,
te veroordelen tot betalingvan het bedrag van de schade die de gezamenlijke crediteuren hebben geleden door hun onrechtmatig handelen in de faillissementen van elk van de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20; onder de bepaling dat dit bedrag van de schulden nader opgemaakt dient te worden bij staat en vereffend dient te worden volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van het faillissement althans de dag van dagvaarding tot aan de dag van algehele voldoening;
te veroordelen tot betaling van een voorschotop het bedrag dat zij op grond van het hiervoor gevorderde verschuldigd zijn, groot € 15.000.000,=, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan de curatoren van de failliete vennootschap Vilenzo International, binnen 14 dagen na de dag van dit vonnis;
bestuurders Van Loon, Van Riel, De Vree en Vilé hoofdelijk, des dat de een betalende de ander(en) gekweten zijnde,
te veroordelen tot betaling van een voorschotop het bedrag dat zij op grond van het hiervoor gevorderde dienen te betalen, groot € 15.000.000,=, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, aan de curatoren van de failliete vennootschappen sub 2 t/m 20, binnen 14 dagen na de dag van dit vonnis;
kostenvan het geding, waaronder tenminste vallen: de griffierechten, explootkosten en de geliquideerde proceskosten, binnen 14 dagen na de dag van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 14e dag na het vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
nakosten, van € 131,= indien betekening niet plaats hoeft te vinden en te vermeerderen met
€ 68,= indien betekening wel plaats moet vinden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de 14e dag na het vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
Europese executoriale titelte waarmerken.
3.De beoordeling
onbehoorlijke vervulling van verplichtingen van bestuurders’ en het ‘
in rechte betrekken van bestuurders’ en hebben zij onder het kopje
‘Oorzaken faillissement’opgenomen: ‘
naast onvoldoende integratie van de acquisities vanaf 2001 en de slechte economische marktsituatie, wordt verwezen op interne strubbelingen binnen het management van de Vilenzo-groep de afgelopen jaren. Wordt nog uitvoerig onderzocht.’
‘
Zoals bekend is bij vonnis van de rechtbank Breda Vilenzo International N.V. in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. M.J. Maessen en ondergetekende tot curatoren.
rapport oorzaken faillissementen Vilenzo International N.V. en haar dochtervennootschappen’ toegezonden en hen in de gelegenheid gesteld om daarop commentaar te leveren. In deze brief schrijven de curatoren onder meer, voor zover thans van belang:
‘Zoals bekend stellen de curatoren van Vilenzo International N.V. en haar gefailleerde dochtervennootschappen een onderzoek in naar de oorzaken van het faillissement van Vilenzo International N.V. en haar dochtervennootschappen en in het verlengde daarvan naar de vraag of er redenen zijn (ex)bestuurders en/of (ex)commissarissen aan te spreken uit hoofde van onbehoorlijke taakvervulling jegens de vennootschap, danwel bestuurdersaansprakelijkheid/commissarissenaansprakelijkheid, danwel op andere gronden. De complexiteit en veelomvattendheid hebben ertoe geleid dat het onderzoek veel meer tijd in beslag heeft genomen dan werd voorzien. Curatoren hebben zich bij dit onderzoek laten bijstaan door externe adviseurs, waaronder SVB Forensics BV te Dordrecht.
‘(i) het concept rapport oorzaken faillissementen Vilenzo International N.V. en haar dochtervennootschappen en (ii) het conceptrapport van SBV Forensics BV.’
‘Rapport oorzaken faillissement Vilenzo International N.V. en haar dochtervennootschappen’(hierna: rapport curatoren) aan (de advocaten van) Van Loon c.s. toegezonden, met als bijlage de Rapportage SBV Forensics (hierna: rapport SBV Forensics). In deze brief delen de curatoren Van Loon c.s. mee dat aan de rechter-commissaris toestemming zal worden gevraagd om een aansprakelijkheidsprocedure aanhangig te maken, waarna na de vakantieperiode tot dagvaarding zal worden overgegaan.
fair play. Ook dit heeft tot nadeel en een achtergestelde positie in deze procedure geleid, aldus Van Loon c.s.
Ploum/Smeets). Dat brengt mee dat de klachtplicht niet alleen van toepassing is op vorderingen gebaseerd op artikel 2:9 BW, maar ook op vorderingen gebaseerd op de artikelen 2:138 BW, 2:149 BW, 2:248 BW en 6:162 BW, aangezien in de literatuur is uitgemaakt dat laatstgenoemde artikelen een vorm van externe aansprakelijkheid betreffen en een verscherpte uitwerking geven aan de norm van artikel 6:162 BW, aldus Van Loon c.s.
Landis). Hoewel met betrekking tot artikel 2:9 BW literatuur en jurisprudentie verdeeld zijn, zijn de curatoren van mening dat ook ten aanzien van artikel 2:9 BW de klachtplicht niet van toepassing is omdat het gaat om schending van een rechtsplicht en niet om schending van een verbintenis. De op een bestuurder van een vennootschap rustende wettelijke plicht om die vennootschap behoorlijk te besturen, ex artikel 6:162 BW en haar species artikel 2:138/248 BW, en artikel 2:9 BW, is een rechtsplicht, niet zijnde een verbintenis van die bestuurder tegenover een bepaalde schuldeiser. De op een commissaris van de vennootschap rustende wettelijke plicht om behoorlijk toezicht te houden op het bestuur van die vennootschap, ex artikel 6:162 BW en haar species 2:149 BW, is eveneens een rechtsplicht. Overtreding van die specifieke op hen rustende rechtsplichten levert een onrechtmatige daad op die leidt tot het ontstaan van een verbintenis tot vergoeding van schade, namelijk het tekort van de boedel. De bepalingen van boek 6 over de nakoming en niet nakoming van verbintenissen zijn niet van toepassing op deze op hen rustende wettelijke rechtsplicht tot behoorlijk bestuur/toezicht. Artikel 6:89 BW is dus niet van toepassing, aldus de curatoren.
Ploum/Smeets) bepaald dat de klachtplicht ook geldt voor een rechtsvordering gebaseerd op onrechtmatige daad, maar alleen wanneer de rechtsvordering feitelijk is gegrond op het niet beantwoorden van de afgeleverde zaak aan de overeenkomst, met andere woorden: gebaseerd op het niet nakomen van een verbintenis.
Landis), waarin is geoordeeld dat de verjaring eerst is gaan lopen op het moment dat de curatoren kennis namen van het deskundigenrapport.
Volgens de Insolad Praktijkregels, waar de curatoren naar verwijzen, streeft een curator naar objectiviteit in zijn oordeelsvorming, voert hij zijn werkzaamheden zorgvuldig, vakbekwaam en doelmatig uit en waarborgt hij binnen het kader van de wettelijke en overige voorschriften bij de uitoefening van zijn werkzaamheden de gerechtvaardigde belangen van alle bij de insolventieprocedure betrokken partijen. Dat betekent dat de curator gehouden is zich de gerechtvaardigde belangen van de bestuurders en/of commissarissen aan te trekken en niet lichtvaardig mag overgaan tot aansprakelijkheidsstelling, aangezien hij daarmee de reputatie van bestuurders en/of commissarissen kan beschadigen. Na een eerste inventarisatie van het faillissement zal de curator zo spoedig mogelijk onderzoek moeten doen naar de vraag of er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Dat een zorgvuldig onderzoek in een faillissement als het onderhavige enige tijd in beslag neemt, is alleszins begrijpelijk. In zijn algemeenheid geldt dat het bestuur een grote mate van beleidsvrijheid heeft. De keuze voor risicovol beleid is op zichzelf nog geen onbehoorlijke taakvervulling, zolang het beleid verantwoord is. Er dient in beginsel dan ook sprake te zijn van onverantwoord handelen door de bestuurder, met de objectieve wetenschap dat de crediteuren van de vennootschap door die handelwijze de dupe worden, wil er sprake zijn van onbehoorlijke taakvervulling. Dit vereist een zorgvuldig onderzoek. Daarbij speelt in het onderhavige geval nog mee dat het om een grote beursgenoteerde onderneming gaat met een groot aantal vennootschappen en een omvangrijke en moeilijk toegankelijke financiële administratie.
rapport oorzaken faillissementen Vilenzo International N.V. en haar dochtervennootschappen’ van SVB Forensics ontvangen. Op dat moment waren de feiten bekend, waarop de curatoren de aansprakelijkheid van de bestuurders/commissarissen baseren. Dat de curatoren hun formele conclusies uit dat rapport pas hebben getrokken in juli 2011, nadat zij Van Loon c.s. in de gelegenheid hadden gesteld op het conceptrapport te reageren en zij op 11 december 2009 die reactie hadden ontvangen, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat de curatoren in juli 2009 bekend waren met de schade en de daarvoor aansprakelijk personen als bedoeld in artikel 3:310 lid 1 BW. Vereist is immers een voldoende mate van zekerheid, en geen absolute zekerheid, dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Dat betekent dat de verjaringstermijn is gaan lopen op de dag na die waarop de curatoren het conceptrapport hebben ontvangen. Nu de curatoren die datum niet hebben genoemd, gaat de rechtbank uit van de datum van het rapport, 16 juli 2009. Van Loon c.s. zijn gedagvaard in oktober 2012. Dat betekent dat ten tijde van de dagvaarding de vorderingen uit hoofde van artikel 2:248 BW nog niet waren verjaard. Het beroep op verjaring wordt dan ook verworpen.
indien u als vertegenwoordiger van de voormalige bestuurders en commissarissen van Vilenzo International N.V. en gelieerde ondernemingen, hiervan gebruik wenst te maken, dan verzoeken wij u vriendelijk dit op korte termijn kenbaar te maken.’waaruit blijkt dat ook de dochtervennootschappen onder de dekking vallen, is in dit verband onvoldoende.
dat, indien de benadeelde zijn vordering niet kan instellen door omstandigheden die aan de schuldenaar moeten worden toegerekend, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de schuldenaar zich erop zou vermogen te beroepen dat de vijfjarige verjaring is begonnen te lopen op het zojuist bedoelde tijdstip. De korte verjaringstermijn gaat dan pas in wanneer die omstandigheden niet langer verhinderen dat de vordering kan worden ingesteld.’
De rechtbank is van oordeel dat het beroep op de redelijkheid en billijkheid de curatoren niet kan baten, aangezien de vijfjaarstermijn al geruime tijd was verstreken op het moment waarop de faillissementen werden uitgesproken, en daarmee al voordat de curatoren bedoeld onderzoek hebben laten verrichten.
public authorityuitoefenen. Gezien het tijdsverloop tussen de datum waarop de faillissementen zijn uitgesproken (november 2004) en de datum waarop de curatoren de dagvaarding hebben uitgebracht (oktober 2012), zijn Van Loon c.s. van mening dat de curatoren de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM hebben geschonden. Dit verweer heeft alleen betrekking op de vorderingen van de curatoren ex artikel 2:138/248 en artikel 2:149 BW en niet op de vorderingen ex artikel 2:9 BW en 6:162 BW, omdat de curatoren die vorderingen niet hebben ingesteld als curator, maar in hun hoedanigheid van vertegenwoordiger van Vilenzo International en de dochtervennootschappen en in die hoedanigheid geen
public authorityuitoefenen, aldus Van Loon c.s.
public authorityuitoefenen op jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), in het bijzonder de uitspraak
Wós/Polen(EHRM 8 juni 2006, nr. 22860/02), waarin het EHRM oordeelde dat formeel privaatrechtelijke rechtspersonen die deels of geheel belast zijn met een publieke taak ook gebonden zijn aan het EVRM, wanneer zij die publieke taak uitoefenen, alsmede de uitspraak
Kotov/Russia(EHRM 14 januari 2010, nr. 5422/00) en
Foxley/Verenigd Koninkrijk(EHRM 20 juni 2000, nr. 33274/96), waarin het EHRM ten aanzien van curatoren heeft geoordeeld dat zij
public authorityuitoefenen. Weliswaar heeft in appel de Grote Kamer van het EHRM in de zaak
Kotov/Russia II(EHRM 3 april 2012, nr. 54522/00) geoordeeld dat de betrokkenheid van de Staat bij het werk van de Russische curator en diens positie en bevoegdheden uiteindelijk niet voldoende waren om
public authorityaan te nemen, maar op basis van de vijf in die uitspraak genoemde criteria zijn Van Loon c.s. van mening dat, gezien de wettelijke bevoegdheden van de curator in Nederland, de Nederlandse curatoren
public authorityuitoefenen.
public authority). De verplichting om artikel 6 EVRM te waarborgen rust slechts op de verdragsstaat en al haar organen, c.q. het openbaar gezag. Ter onderbouwing van hun stelling dat zij niet als openbaar gezag kunnen worden aangemerkt verwijzen de curatoren zowel naar de uitspraak van de grote kamer van het EHRM inzake
Kotov/Russia II, als naar het arrest van het EVRM inzake
Katsyuk/Ukraine(EHRM 5 juli 2005, nr. 58928/00). Daarnaast verwijzen zij naar het arrest van de Hoge Raad van 17 april 1959, NJ 1961, 573 (
Bloemsma), waarin de Hoge Raad oordeelde dat het gerechtshof terecht had geoordeeld dat vereffening van de failliete boedel geen staatstaak is en de faillissementscurator geen met staatsgezag bekleed orgaan is.
public authorityof
State agent. Of daarvan sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van het nationale recht van de betrokken verdragsluitende Staat.
public authorityniet van belang is. Ook indien de curator geacht kan worden
public authorityuit te oefenen en daardoor aangemerkt zou kunnen worden als een vertegenwoordiger of orgaan van de Staat, voor wiens handelen de overheid aansprakelijk kan worden gehouden, dan volgt daaruit nog niet dat de curator bij zijn onderzoek naar de oorzaak van het faillissement en – in het verlengde daarvan – eventuele aansprakelijkheid van de bestuurders en/of commissarissen gebonden is aan artikel 6 EVRM. Artikel 6 EVRM, dat het recht beschermt op een eerlijk proces, is in een situatie als de onderhavige niet van toepassing. Pas na afronding van het onderzoek, aansprakelijkheidsstelling en dagvaarding, geeft artikel 6 EVRM aan derden, zoals bestuurders en commissarissen, het recht op een eerlijke en openbare behandeling van hun zaak. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van schending van artikel 6 EVRM, wanneer de curator dat onderzoek niet binnen redelijke termijn afrondt.
G.J./Luxemburg, waarin het EHRM, op de klacht dat de afwikkeling van het faillissement te lang had geduurd, oordeelde dat er sprake was van schending van artikel 6 EVRM. Voor zover Van Loon c.s. daarmee willen betogen dat artikel 6 EVRM ook van toepassing is op faillissementsprocedures, kan dit betoog hen niet baten. Voornoemde uitspraak is gewezen naar aanleiding van een klacht van de (bestuurder van de) failliete rechtspersoon. Uit deze uitspraak kan alleen worden afgeleid dat een failliet recht heeft op afwikkeling van zijn faillissement binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het EHRM heeft kennelijk als uitgangspunt gehanteerd dat de faillissementsprocedure een procedure is waarbinnen de burgerlijke rechten en verplichtingen van de failliet worden vastgesteld. De verhouding tussen de curator en de failliet is echter een andere dan de verhouding tussen de curator en een derde, die door de curator in een procedure wordt betrokken. In laatstgenoemde (rechts)verhouding speelt artikel 6 EVRM pas nadat de derde door de curator in een procedure is betrokken. In dat geval heeft die derde bij de vaststelling van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen recht op een eerlijk proces. De curator is tijdens het onderzoek, dat aan de aansprakelijkheidsstelling en dagvaarding voorafgaat, in zijn verhouding jegens die derde niet gebonden aan artikel 6 EVRM.
equality of armshebben geschonden. De curatoren stellen zich in verband hiermee terecht op het standpunt dat Van Loon c.s. hiermee hun derde voorvraag in hun brief van 14 december 2012 ten onrechte hebben opgerekt. De rechtbank merkt op dat genoemde brief van 14 december 2012 – waarop de curatoren hebben gereageerd bij brief van 15 januari 2013 – voor de rechtbank aanleiding is geweest om het verzoek van Van Loon c.s., om een comparitie voor antwoord te gelasten, te honoreren. Tevens waren de in die brief van 14 december 2012 genoemde voorvragen aanleiding ter comparitie de afspraak te maken zoals in rechtsoverweging 3.1 is verwoord. Eén van de drie voorvragen heeft betrekking op het beroep op schending van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM; schending van het daarin vervatte beginsel van
equality of armsis door Van Loon c.s. niet aan de orde gesteld. De rechtbank zal het beroep op dit beginsel dan ook verder niet bespreken.