In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het dagelijks bestuur van Orionis Walcheren, verweerder. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 17 mei 2013, waarbij de toestemming voor nevenwerkzaamheden werd ingetrokken. Eiser was als personeelsconsulent in dienst bij Orionis, dat was ontstaan uit een fusie van verschillende organisaties. Eiser had eerder toestemming gekregen om een eigen onderneming te starten, maar na de fusie stelde Orionis dat er sprake was van belangenverstrengeling omdat de nevenwerkzaamheden van eiser overlap vertoonden met de taken van Orionis. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de toestemming gerechtvaardigd was, omdat de nevenwerkzaamheden van eiser de schijn van belangenverstrengeling opriepen. De rechtbank benadrukte dat het niet nodig is dat er concrete schade is aangetoond; de schijn van belangenverstrengeling is voldoende om een verbod op nevenwerkzaamheden te rechtvaardigen. Eiser had aangevoerd dat zijn werkzaamheden niet in strijd waren met de Arbeidsvoorwaardenregeling, maar de rechtbank oordeelde dat de nieuwe organisatie van Orionis een nieuwe afweging rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees erop dat de belangen van eiser voldoende waren meegewogen door de termijn van acht maanden die hem was gegeven om zijn nevenwerkzaamheden te beëindigen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.