In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.C. Andeweg, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen een besluit van 20 mei 2014, waarbij haar uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) met 20% werd verlaagd. De verlaging was gebaseerd op de veronderstelling dat eiseres niet voldoende had meegewerkt aan een onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, omdat zij uit geloofsovertuiging een rok droeg in plaats van een broek, zoals door het college was vereist voor een werkervaringsplaats.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat eiseres had geweigerd een werkervaringsplaats te aanvaarden. Er ontbrak een rapportage over de feitelijke gang van zaken, en het college had niet aangetoond dat eiseres niet had meegewerkt aan het onderzoek naar haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. De rechtbank oordeelde dat het standpunt van het college, dat eiseres had geweigerd, op een ondeugdelijke grondslag berustte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor eiseres recht heeft op vergoeding van het griffierecht en proceskosten.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor het college om zorgvuldig om te gaan met de verplichtingen van bijstandsontvangers en de noodzaak om de feitelijke gang van zaken goed te documenteren. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de bescherming van godsdienstige overtuigingen onder de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) valt, en dat het college verantwoordelijk is voor de voorwaarden die aan bijstandsontvangers worden opgelegd.