ECLI:NL:RBZWB:2014:8433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2014
Publicatiedatum
15 december 2014
Zaaknummer
AWB 14_2472
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer in verband met regionalisering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een onbezoldigd brandweerman, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 maart 2014, waarbij hem ongevraagd ontslag was verleend in verband met de regionalisering van de brandweer. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

De eiser voerde aan dat hij niet ontslagen mocht worden voordat hij een aanstelling bij de Veiligheidsregio Zeeland had ontvangen. De rechtbank overwoog dat het college op grond van artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder a, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling voor de gemeente Goes (CAR/UWO) bevoegd was om het ontslag te verlenen. De rechtbank stelde vast dat het college sinds 1 januari 2013 niet meer de mogelijkheid had om de eiser tewerk te stellen, omdat de gemeentelijke brandweer was ondergebracht bij de Veiligheidsregio Zeeland.

De rechtbank oordeelde dat het college niet in strijd handelde door de eiser te ontslaan, aangezien de beslissing was gebaseerd op de verandering in de brandweerorganisatie en niet op de eerdere gebeurtenissen waarover de rechtbank al had geoordeeld. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsplicht bestond voor het college om de eiser niet te ontslaan voordat er een aanstelling bij de Veiligheidsregio Zeeland was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 december 2014, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/2472 AW

uitspraak van 9 december 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde1],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goes (college), verweerder,
gemachtigde: mr. [naam gemachtigde2].

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 maart 2014 (bestreden besluit) van het college inzake zijn ontslag als onbezoldigd brandweerman.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 28 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam gemachtigde2].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 2 maart 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 september 2012, heeft het college aan eiser met ingang van 1 april 2012 ongevraagd strafontslag verleend.
Bij uitspraak van 16 september 2013, zaaknummer [zaaknummer], heeft deze rechtbank het beroep tegen het besluit van 6 september 2012 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door aan eiser een onbezoldigde schorsing voor een half jaar op te leggen met ingang van 1 april 2012. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingediend.
Op 1 januari 2013 is de (voordien) gemeentelijke brandweer ondergebracht bij de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland.
Bij besluit van 28 november 2013 heeft het college eiser bericht dat de Veiligheidsregio Zeeland op 26 november 2013 heeft besloten eiser niet aan te stellen als onbezoldigd brandweerman en dat aan eiser met ingang van 1 december 2013 op grond van artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder a van de Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de gemeente Goes (CAR/UWO) eervol ontslag wordt verleend.
Eiser heeft tegen dit ontslagbesluit bij brief van 31 december 2013 bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit zijn eisers bezwaren tegen het door het college verleende ontslag ongegrond verklaard.
2. Eiser voert in beroep aan dat het niet zo mag zijn dat hij door de overgang van de brandweer van de gemeente naar de Veiligheidsregio Zeeland wordt geconfronteerd met ontslag naar aanleiding van dezelfde gebeurtenissen waarover de rechtbank al eerder oordeelde. Hij meent dat het college hem niet eerder ontslag mag verlenen dan dat de Veiligheidsregio Zeeland hem een aanstelling verleent.
3. Ingevolge artikel 19:42, eerste lid 1, aanhef en onder a, van de CAR/UWO kan het college de vrijwilliger ongevraagd ontslag verlenen op grond van het eindigen van de noodzaak tot beschikbaarstelling of wegens verandering van de brandweerorganisatie.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt het ontslag eervol verleend.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat het college sinds 1 januari 2013 niet meer de mogelijkheid heeft hem tewerk te stellen in verband met de regionalisering van de brandweer.
Daarmee staat vast dat het college de bevoegdheid heeft eiser ontslag te verlenen op grond van artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO.
Anders dan eiser meent kan aan het college niet worden tegengeworpen dat hij eiser met het onderhavige ontslag confronteert met dezelfde gebeurtenissen waarover de rechtbank oordeelde in voornoemde uitspraak van 16 september 2013. Het college heeft aan het bestreden besluit en aan het primaire besluit van 28 november 2013 slechts een verandering in de brandweerorganisatie ten grondslag gelegd. De gemeentelijke brandweertaak was immers inmiddels ondergebracht bij de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland.
Met de door hem aangevoerde gronden veronderstelt eiser dat er voor het college een rechtsplicht zou zijn hem niet te ontslaan dan nadat is komen vast te staan dat hij als vrijwilliger een aanstelling zou krijgen bij de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland. Een dergelijke rechtsplicht is niet te ontlenen aan artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO en voor een dergelijke rechtsplicht is de rechtbank ook overigens geen grondslag gebleken.
Hetgeen eiser heeft aangevoerd kan evenmin leiden tot het oordeel dat het college in redelijkheid niet kon besluiten eiser te ontslaan op grond van artikel 19:42, eerste lid, aanhef en onder a, van de CAR/UWO, nu het college, alvorens eiser te ontslaan, wel heeft geprobeerd te bewerkstelligen dat eiser een aanstelling bij de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zeeland zou verkrijgen en pas heeft besloten hem te ontslaan, nadat was gebleken dat het dagelijks bestuur van de Veiligheidsregio weigerde hem aan te stellen.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mrs. D.H. Hamburger en I.M. Josten, leden, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 december 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.