In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk over de waardering van een onroerende zaak. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking waarbij de waarde van zijn woning was vastgesteld op € 190.000. De heffingsambtenaar had deze waarde ambtshalve verlaagd naar € 187.000, maar de belanghebbende was van mening dat de waarde nog lager moest zijn, namelijk maximaal € 170.000. De rechtbank oordeelde dat het bezwaar van de belanghebbende ten onrechte ongegrond was verklaard door de heffingsambtenaar, omdat de waarde van de woning niet in stand kon blijven nu de heffingsambtenaar een lagere waarde verdedigde. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar en verklaarde het beroep gegrond.
Daarnaast werd er in deze zaak ook een proceskostenvergoeding in de bezwaarfase toegekend. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende recht had op een kostenvergoeding, omdat hij bezwaar had gemaakt voordat de ambtshalve vermindering was vastgesteld en voordat hij op de hoogte was van deze vermindering. De rechtbank stelde de proceskosten op € 1.460 en gelastte dat de heffingsambtenaar het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 vergoedde. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichtingen van de heffingsambtenaar in het kader van de Wet WOZ, met name met betrekking tot de onderbouwing van de vastgestelde waarde en de informatievoorziening aan belanghebbenden.