In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in een kort geding. De eiseres, gevestigd te Amsterdam en vertegenwoordigd door mr. O.J. Boeder, had vorderingen ingesteld tegen meerdere gedaagden, waaronder gedaagde sub 1 die inmiddels failliet was verklaard. De vorderingen waren gebaseerd op overeenkomsten van borgtocht en overschreden het bedrag van € 25.000,-. De kantonrechter oordeelde dat hij absoluut onbevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, omdat deze vorderingen de bevoegdheid van de kantonrechter overschreden. Dit is in overeenstemming met artikel 72 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
De kantonrechter merkte op dat, hoewel artikel 73 Rv bepaalt dat bij absolute onbevoegdheid de zaak naar de bevoegde rechter moet worden verwezen, het in dit geval onduidelijk was naar welke rechter de zaak verwezen zou moeten worden. De gedaagden sub 2 en 3 hadden geen bekende woon- en verblijfplaats in Nederland, terwijl gedaagde sub 4 wel gevestigd was in Nederland, maar er waren verschillende forumkeuzebedingen in de borgtochtovereenkomsten die de bevoegdheid van verschillende rechtbanken bepaalden. Hierdoor bleef de kantonrechter met de vraag zitten naar welke rechter de zaak verwezen moest worden, en besloot hij de eiseres zelf de verantwoordelijkheid te geven om de zaak opnieuw aan te brengen bij de bevoegde rechter.
De kantonrechter heeft de eiseres ook veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te verschaffen over de bevoegde rechter in gevallen van meerdere forumkeuzebedingen en de gevolgen van het overschrijden van de bevoegdheid van de kantonrechter.