ECLI:NL:RBZWB:2014:813

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
STR-13_688156
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor ontucht met zoon gedurende vijf jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van het plegen van ontucht met zijn zoon. De verdachte, geboren in 1961, werd beschuldigd van meerdere seksuele handelingen met zijn zoon, die op het moment van de misdrijven nog minderjarig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van circa vijf jaar, vanaf de leeftijd van ongeveer 10 jaar van de zoon, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van de zoon. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de zoon in 2011, waarin hij gedetailleerd beschreef wat er was gebeurd. De rechtbank heeft de aangifte als authentiek en overtuigend beoordeeld, ondersteund door verklaringen van de broer van de aangever en de verdachte zelf, die ook erkende dat er seksueel misbruik had plaatsgevonden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder reclasseringstoezicht en deelname aan een behandeling bij De Waag. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 8.497,15 toegewezen aan de benadeelde partij, de zoon, voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de ernst van de feiten, de langdurige periode van misbruik en de impact op de geestelijke gezondheid van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688156-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 februari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsvrouw mr. C.E.J.E. Kouijzer, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2014, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte wordt, met inachtneming hiervan ten laste gelegd dat
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 1998
tot en met 5 april 2000 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, en/of
Middelburg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]),
zijnde zijn kind zoals bedoeld op de wijze zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd,
die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer]
gebracht/geduwd.
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 6 april 2000
tot en met 6 april 2003 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, en/of
Middelburg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]),
zijnde zijn kind zoals bedoeld op de wijze zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht,die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of
meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer]
gebracht/geduwd.
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari
1998 tot en met 6 april 2003 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, en/of
Middelburg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]),
zijnde zijn kind zoals bedoeld op de wijze zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht,die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) heeft gepleegd, bestaande uit het wrijven over en/of betasten
van de penis van die [slachtoffer] en/of het laten wrijven over en/of betasten van de
penis van verdachte door die [slachtoffer] en/of het in de mond nemen door verdachte
van de penis van die [slachtoffer] en/of het zich in de anus laten penetreren met de
penis van die [slachtoffer].

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

Ten aanzien van feit 1
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangifte, die wordt ondersteund door de verklaring van de broer van aangever, en door de uitlatingen van verdachte dat seksueel misbruik heeft plaatsgevonden.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het seksueel binnendringen van het lichaam. Het door verdachte erkende seksueel misbruik ziet op het strelen, niet op het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever. Het misbruik van aangever ging niet verder dan het misbruik zoals gepleegd bij verdachtes andere zoon. Deze zoon heeft verklaard dat het alleen over handtastelijkheden ging, het over en weer aanraken van geslachtsdelen.
Zowel de vrouw van verdachte, die in hetzelfde bed lag terwijl het misbruik plaatsvond, als de broer van aangever, die op dezelfde kamer sliep als aangever, hebben niets gemerkt van het seksueel misbruik. Dat is voorstelbaar indien het misbruik zich alleen uitstrekt tot handtastelijkheden, maar niet wanneer het misbruik verder zou gaan. Deze bewegingen zouden zij opgemerkt moeten hebben.
Voor de feiten 1 en 2 is derhalve onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden, zodat daarvoor vrijspraak dient te volgen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Het is inherent aan de aard van de ten laste gelegde feiten dat doorgaans slechts de verdachte en de aangever over de veronderstelde seksuele handelingen kunnen verklaren.
De rechtbank merkt in het algemeen over de aangifte het volgende op. Aangever heeft na een informatief gesprek bij de politie op 4 november 2010, op 26 juli 2011 aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd door zijn vader, zijnde verdachte. In deze aangifte uit aangever zich expliciet en gedetailleerd over de voorgevallen seksuele handelingen en over de gevoelens die deze bij hem teweeg brachten, zowel ten tijde van het misbruik als later, nadat hij had ontdekt dat deze handelingen niet normaal zijn zoals hij tot dan had gedacht.
De expliciete en gedetailleerde wijze waarop aangever verklaart over het seksueel misbruik en zijn gevoelens, maken de aangifte naar het oordeel van de rechtbank authentiek, ook omdat hij kennelijk zoveel moeite heeft met het verwoorden van de seksuele handelingen dat hij voorafgaand aan de aangifte nooit met iemand over de precieze aard van die handelingen heeft gesproken. Zelfs niet met zijn broer, die ook seksueel misbruikt is door verdachte, of met zijn vrouw.
Deze authentiek geachte aangifte wordt ondersteund door de verklaring van de broer van aangever dat ook hij door verdachte seksueel is misbruikt [2] , en door de verklaringen van verdachte dat seksueel misbruik met aangever heeft plaatsgevonden, te weten het strelen over de blote penis en billen van aangever [3] .
Over de door verdachte erkende seksuele handelingen heeft ook aangever verklaard [4] . Deze door verdachte erkende handelingen en de door de broer omschreven seksuele handelingen waaruit het misbruik van hem, de broer, bestond gaan minder ver dan waarover aangever verklaard. Dit doet naar het oordeel van de rechtbank echter niet af aan de authenticiteit van de aangifte.
Aangever heeft voorts verklaard dat het seksueel misbruik door verdachte onder andere bestond uit het in de mond nemen van de penis van verdachte door aangever. Hij heeft hierover verklaard dat hij zich kan herinneren dat de eerste keer dat dit gebeurde verdachte aangevers hoofd naar beneden duwde om hem, verdachte, te pijpen. Aangever heeft dit ook gedaan. Andere keren deed aangever het zelf, omdat hij zich verplicht voelde en omdat hij wist dat verdachte dat fijn vond. Ook gebeurde het dat verdachte aangever pijpte. [5] De stelling van de verdediging dat deze verdergaande seksuele handelingen onaannemelijk zijn, omdat de vrouw van verdachte (en de moeder van aangever) deze zou moeten hebben bemerkt omdat zij in hetzelfde bed lag ten tijde van deze handelingen, volgt de rechtbank niet. Aangever heeft immers verklaard dat hij aan de linker buitenzijde aan de rand van het bed naast verdachte lag, terwijl zijn moeder aan de andere (rechter) kant van het bed lag. De door de verdediging bij pleidooi overgelegde schriftelijke verklaring van de echtgenote van verdachte, dat zij het misbruik zou hebben gevoeld indien dat in het bed van haar en verdachte zou hebben plaatsgevonden, biedt daarnaast geen steun aan deze redenering van de verdediging, aangezien de echtgenote van verdachte in die verklaring het plaats hebben van elk misbruik in dit bed uitsluit, ook het door verdachte bekende misbruik. Daarnaast heeft aangever verklaard dat het misbruik, behalve in het bed van zijn ouders, ook plaatsvond in de kamer van aangever en zijn broer, welke laatste daar niet bij was omdat hij ouder was en daarom later naar bed ging dan aangever zelf.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de aangifte in al deze onderdelen overtuigend is en zij zal daar bij de beoordeling van alle feiten vanuit gaan.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte bij aangever handelingen heeft gepleegd die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangever, zoals hierna onder 4.10 weergegeven.
Verdachte heeft verklaard dat het seksueel misbruik in Oosterland één à twee keer per week plaatsvond [6] , en dat het pijpen niet elke keer gebeurde [7] .
In 2001 is het gezin naar Middelburg verhuisd [8] . Aangever was toen twaalf jaar oud [9] . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het misbruik van aangever is begonnen twee tot drie jaar voorafgaand aan deze verhuizing, hetgeen aansluit bij de verklaringen van aangever omtrent zijn leeftijd bij aanvang van het seksueel misbruik [10] .
De rechtbank acht ook de ten laste gelegde datum en plaats derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 2
4.4
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie neemt hetzelfde standpunt in als ten aanzien van feit 1.
4.5
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft voor dit feit verwezen naar haar standpunt ten aanzien van feit 1.
4.6
Het oordeel van de rechtbank
Voor wat betreft de overwegingen en bewijsmiddelen aangaande de ten laste gelegde handelingen wijst de rechtbank op haar overweging onder 4.3.
In de ten laste gelegde periode woonde het gezin van verdachte tot 17 september 2001 in Oosterland en nadien in Middelburg [11] . Aangever heeft verklaard dat het seksueel misbruik, waaronder het pijpen, ook plaatsvond nadat hij 12 jaar was, in Middelburg, en dat het heeft geduurd totdat hij ongeveer 13 of 14 jaar was. [12] Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het seksueel misbruik van aangever zowel in Oosterland als in Middelburg heeft plaatsgevonden. [13]
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals onder 4.10. weergegeven.
Ten aanzien van feit 3
4.7
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op zijn standpunt ten aanzien van feit 1 is de officier van justitie van mening dat ook dit feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.8
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat dit feit ten dele wettig en overtuigend bewezen kan worden voor zover het wrijven over de penis van aangever door verdachte en vice versa betreft. De andere handelingen worden door verdachte betwist. Het is het woord van aangever tegen dat van verdachte.
4.9
Het oordeel van de rechtbank
Aangever en verdachte verklaren eensluidend over de periode waarin het misbruik plaatsvond en over de plaatsen waar dit plaatsvond. De onder 4.3 en 4.6 aangehaalde bewijsmiddelen die zien op plaats en periode dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Aangever [14] en verdachte [15] verklaren eveneens gelijkluidend over het over en weer wrijven over en betasten van elkaars penis.
Aangever heeft voorts verklaard dat, nadat hij verdachte voor de eerste maal moest pijpen, verdachte daarna aangevers heupen omhoog duwde om aangever te pijpen. [16] Uit aangevers verklaring over het pijpen “het is niet vaak gebeurd. (…) Omdat (hij) het ook bij mij deed , deed ik het ook wel bij hem (…) het gebeurde niet elke keer.” [17] leidt de rechtbank af dat verdachte aangever meer dan één keer heeft gepijpt.
Aangever heeft verder verklaard dat hij verdachte anaal moest penetreren [18] . Dit heeft een keer of vijf plaatsgevonden in de woning in Oosterland. Aangever moest zijn penis in de anus van verdachte brengen. Verdachte hielp dan soms met zijn hand. Ook werd soms uierzalf gebruikt om de penetratie te vergemakkelijken. [19] [20] De rechtbank verwijst naar hetgeen zij in rechtsoverweging 4.3. heeft overwogen over de verdergaande handelingen dan door verdachte zijn erkend en acht de aangifte daarom ook op dit punt overtuigend.
Gelet op deze bewijsmiddelen acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen op de wijze zoals onder 4.10 is weergegeven.
4.1
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari 1998
tot en met 5 april 2000 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland,
en/of
Middelburg,met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]),
zijnde zijn kind zoals bedoeld op de wijze zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
een of meerhandeling
(en
)heeft gepleegd,
die bestond
(en
)uit
of mede bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de mond van die [slachtoffer]
gebracht
/geduwd.
2.
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 6 april 2000
tot en met 6 april 2003 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, en
/of
Middelburg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]),
zijnde zijn kind zoals bedoeld op de wijze zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht,die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of
meerontuchtige handeling
(en
)heeft gepleegd, die bestond
(en
)uit
of mede
bestond(en) uithet seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer]
gebracht
/geduwd.
3.
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 januari
1998 tot en met 6 april 2003 te Oosterland, gemeente Schouwen-Duiveland, en
/of
Middelburg, met [slachtoffer] (geboren [geboortedatum slachtoffer]),
zijnde zijn kind zoals bedoeld op de wijze zoals opgenomen in artikel 248 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht,die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige
handeling
(en
)heeft gepleegd, bestaande uit het wrijven over en
/ofbetasten
van de penis van die [slachtoffer] en
/ofhet laten wrijven over en
/ofbetasten van de
penis van verdachte door die [slachtoffer] en
/ofhet in de mond nemen door verdachte
van de penis van die [slachtoffer] en
/ofhet zich in de anus laten penetreren met de
penis van die [slachtoffer].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, waarbij als bijzondere voorwaarden worden gesteld:
- een reclasseringstoezicht, ook als dat mocht inhouden het ondergaan van een behandeling of begeleiding.
- het ondergaan van een behandeling bij De Waag gedurende een periode van maximaal twee jaar, dan wel zoveel korter als de behandelaars opportuun zouden achten.
Hij heeft hiertoe het volgende naar voren gebracht. Door seksueel misbruik worden de autonomie en de geestelijke en lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De klachten van seksueel misbruikte mensen verergeren vaak doordat slachtoffers uit angst en schaamte jarenlang zwijgen over hun ervaringen. Ook uit de geloofsgemeenschap waartoe verdachte behoort zijn voldoende open bronnen te raadplegen waarin aangegeven wordt hoe tegen incest wordt aangekeken. Verdachte heeft door zijn handelen het vertrouwen dat kinderen in hun ouders mogen stellen en de veiligheid die zij van hen mogen verwachten op een buitengewoon ernstige wijze beschaamd en veronachtzaamd. In plaats van het geven van geborgenheid aan zijn zoon heeft verdachte misbruik gemaakt van zijn positie en rol als vader ten koste van zijn zoon. Dat de feiten inmiddels dateren van ruim dertien jaar geleden is geen reden om daarmee in voor verdachte gunstige zin rekening te houden.
Verdachte heeft op geen enkele wijze meegewerkt aan het onderzoek en heeft hiermee indirect het slachtoffer opnieuw emotioneel belast. Om al deze redenen is een werkstraf niet op zijn plaats. De ernst van de feiten, het jarenlang doorgaan van het misbruik en het feit dat ook de broer van aangever door verdachte blijkt te zijn misbruikt, maakt dat slechts een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. De gevorderde bijzondere voorwaarden zijn conform het advies hierover van de reclassering.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Benadrukt wordt dat de handelingen plaatsgevonden vanwege de in die periode nog verborgen homogevoelens die verdachte had. Verdachte wist niet hoe daarmee om te gaan. Verdachte heeft zijn oprechte excuses aangeboden aan aangever.
Bij de bepaling van de straf dient rekening gehouden te worden met het blanco strafblad van verdachte. Daarnaast gaat het om een oud feit van meer dan tien jaar geleden en is het onderzoek niet voortvarend verlopen.
De verdediging bepleit een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde het reclasseringstoezicht. Verdachte kan instemmen met het plan van aanpak van de reclassering. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou tot gevolg hebben dat verdachtes eigen zaak failliet zou gaan. Bepleit wordt daarom om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door het bewezenverklaarde seksueel misbruik op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever, zijn zoon, geschonden. Het misbruik vond plaats gedurende een aanzienlijke periode van circa vijf jaren, en werd gepleegd in een omgeving waar een kind zich het meest veilig zou moeten voelen, zijn eigen huis en bij zijn eigen vader. Verdachte heeft de belangen van zijn kind, die hij als ouder voorop had moeten stellen, ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen lustgevoelens. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Door aldus te handelen heeft verdachte een normale en gezonde ontwikkeling (zowel seksueel als algemeen), waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat seksueel misbruik vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat daar in het geval van aangever ook sprake van was en is, blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zich zelfs niet heeft laten weerhouden door het misbruik van zijn oudste dochter, die vier jaar ouder is dan aangever. Verdachte heeft verklaard dat hij van het seksueel misbruik van deze dochter op de hoogte is geraakt toen zij 15 jaar oud was en dat hij, verdachte, daardoor “diep heeft gevoeld wat seksueel misbruik betekent”. Desondanks heeft verdachte zijn eigen misbruik van de toen 11-jarige aangever vervolgens nog jarenlang voortgezet.
Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 januari 2014 is verdachte niet eerder met justitie in aanraking geweest.
Verdachte wenste niet mee te werken aan het onderzoek door psycholoog drs. Lander ten behoeve van een rapport, zodat de rechtbank geen inzicht heeft kunnen krijgen in de psyche van verdachte met betrekking tot de feiten en uitgegaan wordt van volledige toerekeningsvatbaarheid.
Bij de reclassering heeft verdachte niet verklaard over de ten laste gelegde feiten, maar wel over zijn persoonlijke omstandigheden. In het adviesrapport van 27 januari 2014 concludeert de reclassering dat verdachte in grote mate hecht aan de eigen autonomie. Hij is nogal overtuigd van de juistheid van de eigen opvattingen en is geneigd om vast te houden aan de eigen ideeën. Het (reformatorische) geloof speelt een grote rol voor wat betreft zijn ideeën en gedachten. Hij geeft de indruk dat hij de oorzaak van problemen die hij ervaart gemakkelijk buiten zichzelf legt en dat hij geneigd is het actief zoeken naar oplossingen te vermijden. Omdat verdachte zich tegenover de reclassering niet heeft uitgelaten over de ten laste gelegde feiten kan de reclassering geen inschatting geven van het recidiverisico. Met betrekking tot het risico op onttrekken aan voorwaarden denkt de reclassering dat extra inzet nodig zal zijn om verdachte te laten meewerken aan eventuele opgelegde voorwaarden.
Geadviseerd wordt verdachte een intake te laten doen bij forensisch centrum ‘De Waag’ te Middelburg, waar hij vervolgens behandeld dient te worden indien De Waag dit geïndiceerd acht.
Tevens worden als bijzondere voorwaarden geadviseerd een meldplicht en een (ambulante) behandelverplichting, inhoudende het verplicht meewerken aan een intake bij De Waag en, indien geïndiceerd, het volgen van een behandeling bij De Waag.
Als contra-indicatie voor het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt genoemd dat het eigen bedrijf van verdachte als gevolg van een dergelijke straf opgeheven zal moeten worden of failliet zal gaan.
Gelet op de aard en de ernst van de feiten, de duur dat het misbruik plaatsvond en het feit dat sprake is van seksueel misbruik door een ouder van zijn kind, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van verdachte. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Gezien de aard van de feiten en de omstandigheid dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek van psycholoog drs. Lander, acht de rechtbank het noodzakelijk dat verdachte deelneemt aan een intake door De Waag, om aldus te bezien om behandeling geïndiceerd is, en indien dit het geval is, dat verdachte zich laat behandelen.
De aard en de ernst van de feiten verhouden zich naar het oordeel van de rechtbank niet tot oplegging van een werkstraf. De omstandigheid dat oplegging van een gevangenisstraf negatieve gevolgen heeft voor verdachtes eigen bedrijf maakt dit niet anders.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 8.497,15 voor de feiten 1, 2 en 3. Dit bedrag bestaat uit € 997,15 totale materiële schade (bijdrage behandelingen, reiskosten en kosten met betrekking tot het verzoek tot naamsverandering), en een bedrag van € 7.500,- immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De materiële schade is voldoende inzichtelijk gemaakt en waar mogelijk onderbouwd met bewijsstukken. Deze schadevergoeding kan worden toegewezen. Ook de kosten in verband met de naamswijziging, omdat deze kosten nog in een voldoende causaal verband staan met het seksueel misbruik door verdachte. Verdachte heeft in MSN-gesprekken met aangever erkend dat hij vindt dat aangever daarvoor terechte redenen heeft.
De immateriële schade is onderbouwd middels verwijzing naar soortgelijke gevallen uit de Smartengeldgids. Deze gevallen vindt de officier van justitie voldoende vergelijkbaar om de gevorderde € 7.500,- toewijsbaar te achten.
Hij heeft verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat de gevorderde materiële kosten kunnen worden toegewezen, behalve de kosten die zien op het verzoek tot naamswijziging. Het is te belastend voor het strafproces om deze kostenpost mee te nemen. De vraag is immers of er voldoende causaal verband is en hoe het zit met de schadebeperkingsplicht.
Ten aanzien van de immateriële schade geldt dat volgens verdachte minder is gebeurd dan door aangever is verklaard. Een bedrag van € 4.500,- is passend. Verdachte heeft over het bedrag betreffende immateriële schade naar voren gebracht dat hij moeilijk nee kan zeggen tegen de hoogte van het bedrag.
Verdachte is bereid de schadevergoeding zelf aan zijn zoon te betalen. Hij prefereert dit boven oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De kostenposten die betrekking hebben op reiskosten en kosten voor behandeling worden niet betwist. De rechtbank zal gevorderde schade met betrekking tot deze posten daarom toewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat de kostenpost met betrekking tot het verzoek tot naamswijziging een rechtstreeks gevolg is van de bewezenverklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt, zodat ook dit deel van de vordering van materiële schade zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Verdachte heeft niet betwist dat de kostenpost immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van het door hem gepleegde seksueel misbruik. Gelet op hetgeen bewezen is verklaard en op de onderbouwing van deze schadepost is de rechtbank van oordeel dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag kan worden toegewezen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, derhalve van oordeel dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag in zijn geheel kan worden toegewezen.
Uit het dossier komt naar voren dat de benadeelde partij het contact met alle gezinsleden heeft verbroken, omdat door dit contact de herinneringen aan het seksueel misbruik steeds naar voren komen, hetgeen voor hem belastend is. De rechtbank overweegt dat het persoonlijk voldoen van de toegewezen vordering door verdachte voor de benadeelde partij eveneens belastend zal zijn, zodat zij de schadevergoedingsmaatregel oplegt.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244, 245, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.10. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan
uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het
zijn kind betreft;
feit 2:Met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede
bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het zijn kind
betreft;
feit 3:Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen, terwijl het zijn kind betreft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 (vierentwintig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis, tussen 9:00 uur en 12:00 uur meldt bij Reclassering Nederland, Vrijlandstraat 33, 4337 EA te Middelburg. Hierna moet verdachte zich gedurende de proeftijd blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte meewerkt aan een intake bij forensisch centrum De Waag of soortgelijke ambulante forensische zorg, en indien geïndiceerd daar een behandeling volgt met het oog op het voorkomen van seksueel overschrijdend gedrag, en dat verdachte zich, indien behandeling is geïndiceerd, zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling of behandelaar zullen worden gegeven.
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 8.497,15. waarvan € 997,15 ter zake van materiële schade en € 7.500,- ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 6 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 8.497,15 te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente berekend vanaf 6 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 77 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.K.N, Vos, voorzitter, mr. J.J.A. Groen en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Moggré-Hengst, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2014.
Mr. Groen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt, tenzij anders vermeld, bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door één of meer daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer wordt verwezen naar dossierpagina’s betreffen dit de doorgenummerde pagina’s van het dossier van de Regiopolitie Zeeland, nummer PL193D 2011064921.
2.Pagina 80, vijfde, zesde en zevende alinea.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 januari 2014.
4.Pagina 6, vijfde en zesde alinea.
5.Pagina 7, vierde en vijfde alinea.
6.Pagina 12, derde alinea.
7.Pagina 8, de op één na laatste alinea.
8.ID-staat SKDB van verdachte, waarop aangegeven staat dat hij per
9.Pagina 53.
10.Pagina 9, negende alinea.
11.Zie ook laatste alinea onder overweging 4.3.
12.Pagina 9, negende alinea, en pagina 4, eerste alinea.
13.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 januari 2014.
14.Pagina 6, derde en vijfde alinea.
15.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 januari 2014.
16.Pagina 9, eerste en tweede alinea.
17.Pagina 8, elfde en twaalfde alinea.
18.Pagina 6 laatste drie alinea’s en pagina 7 vijfde alinea.
19.Pagina 6, tiende, elfde en twaalfde alinea, en pagina 7, eerste en tweede alinea.
20.Pagina 6, laatste drie alinea’s en pagina 7, vijfde alinea.