ECLI:NL:RBZWB:2014:8096

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2014
Publicatiedatum
4 december 2014
Zaaknummer
14_3641
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale bijdrage en letselschadevergoeding in het bestuursrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2014, in de zaak tussen een eiser en het Centraal Administratiekantoor (CAK), werd de vraag behandeld of bij de vaststelling van de maximale eigen bijdrage rekening gehouden moet worden met inkomensgegevens die door de belastingdienst zijn opgegeven, in het bijzonder in het geval van een letselschadevergoeding. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het CAK van 5 mei 2014, waarin de eigen bijdrage werd vastgesteld. Tijdens de zitting op 30 oktober 2014 in Breda, werd eiser bijgestaan door zijn vader en een gemachtigde. Het CAK werd vertegenwoordigd door een medewerker.

De rechtbank overwoog dat de wetgeving duidelijk voorschrijft hoe de maximale eigen bijdrage moet worden berekend. Eiser stelde dat het CAK ten onrechte geen rekening had gehouden met de letselschadevergoeding bij de berekening van zijn verzamelinkomen. De rechtbank concludeerde dat de uitzondering voor letselschadevergoeding alleen van toepassing is op de vaststelling van het vermogen en niet op het verzamelinkomen. Dit betekent dat het CAK de gegevens van de belastingdienst moet volgen bij de berekening van de eigen bijdrage.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de wettelijke bepalingen niet toelaten dat een correctie op het verzamelinkomen wordt toegepast. De rechtbank benadrukte dat de bedoeling van de wetgever was om alleen het vermogen te corrigeren en niet de fictieve inkomsten uit vermogen. De uitspraak bevestigde dat het CAK de maximale eigen bijdrage correct had vastgesteld, ondanks dat de gemeente Tilburg mogelijk een andere berekening had gemaakt. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/3641 AWBZ

uitspraak van 24 november 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. [naam gemachtigde],
en

het Centraal Administratiekantoor (CAK), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 mei 2014 (bestreden besluit) van het CAK inzake de vaststelling van de eigen bijdrage.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 oktober 2014. Eisers vader (tevens zijn bewindvoerder) is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Het CAK heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluiten van 22 maart 2013 heeft het CAK de maximale periodebijdragen voor zorg zonder verblijf (zzb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) vastgesteld op € 541,25.
Eiser heeft verzocht de eigen bijdrage aan te passen in verband met de door hem ontvangen letselschadevergoeding.
Bij besluit van 24 september 2013 (primair besluit) heeft het CAK de eigen maximale periodebijdrage vastgesteld op € 271,22.
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het CAK handmatig de uitzondering van de letselschade zal moeten verwerken. Op grond van de wijziging van het Bijdragebesluit zorg (Bbz) mag de grondslag sparen en beleggen bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 verminderd worden met de eenmalige schadeloossteling. Het CAK heeft ten onrechte deze wijziging maar op een plaats doorgevoerd. Het verzamelinkomen had het CAK op € 21.849,-- moeten vaststellen.
Ter onderbouwing van zijn stelling heeft eiser verwezen naar een brief van de gemeente Tilburg die in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO) het verzamelinkomen op € 21.849,-- heeft gesteld.
3. Ingevolge artikel 6, vierde lid, van de AWBZ kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden bepaald dat de aanspraak op zorg slechts tot gelding kan worden gebracht indien de verzekerde bijdraagt in de kosten daarvan. De bijdrage kan verschillen naar gelang de groep waartoe de verzekerde behoort en de zorg die verstrekt wordt, en kan mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen en vermogen van de verzekerde en diens echtgenoot. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven door middel van de vaststelling van het Bijdragebesluit zorg (Bbz).
Ingevolge artikel 1, aanhef, onderdeel f en onder 1°, van het Bbz wordt onder inkomen verstaan indien over het peiljaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr);
In artikel 1a, eerste lid, van het Bbz is bepaald dat het vermogen van een verzekerde het verschil is tussen zijn vermogensgrondslag en de op grond van het vierde tot en met het zesde lid voor hem toegepaste verminderingen met dien verstande dat het ten minste nihil bedraagt. In het tweede lid is bepaald dat de vermogensgrondslag van een verzekerde zijn grondslag sparen en beleggen is, over het peiljaar, of indien over het peiljaar artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 op de verzekerde van toepassing is, het aan hem toegerekende gedeelte van de toepasselijke gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in dat lid.
In artikel 1a, vierde lid, van het Bbz is bepaald dat op aanvraag voor de verzekerde een vermindering wordt toegepast voor een bedrag ter grootte van door hem in het peiljaar of enig eerder jaar ontvangen eenmalige uitkeringen die krachtens artikel 47 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen zijn aangewezen.
Artikel 21, onderdeel e, onder 1°, van de Awr is bepaald dat wordt verstaan onder inkomensgegeven indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen.
In artikel 21, onderdeel c, van de Awr is bepaald dat onder verzamelinkomen wordt verstaan het verzamelinkomen als bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
In Artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is bepaald dat het verzamelinkomen het gezamenlijke bedrag is van
a. het inkomen uit werk en woning;
b. het inkomen uit aanmerkelijk belang en
c. het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, verminderd met daarin begrepen te conserveren inkomen
In artikel 16d, tweede lid, onder a, van het Bbz zoals dat gold ten tijde in geding, is bepaald dat, voor de ongehuwde verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt de maximale eigen bijdrage niet meer bedraagt dan € 18,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn bijdrageplichtig inkomen meer bedraagt dan € 23.208 het bedrag van € 18,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen dat inkomen en € 23.208;
In artikel 16e, eerste lid, van het Bbz is bepaald dat het bijdrageplichtig inkomen, bedoeld in artikel 16d, tweede lid, het inkomen bedraagt over het peiljaar van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk van de gehuwde verzekerden tezamen, vermeerderd met 8% van het vermogen van de ongehuwde verzekerde, onderscheidenlijk 8% van de opgetelde vermogens van de gehuwde verzekerden.
In artikel 23, van het Bbz is bepaald dat het CAK voor de vaststelling van de bijdrage, bedoeld in de artikelen 4, 14 en 16d, gebruik maakt van het inkomensgegeven, bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen en van andere door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, verstrekte gegevens.
4. In geschil is uitsluitend of bij de vaststelling van de maximale eigen bijdrage rekening gehouden moet worden met de inkomensgegevens uit box 3 zoals deze door de belastingdienst zijn opgegeven. In eisers geval is sprake van vermogen vanwege een letselschadevergoeding.
De rechtbank stelt vast dat in de wettelijke bepalingen dwingend is voorgeschreven hoe de maximale eigen bijdrage moet worden berekend. Bij de vaststelling van de maximale eigen bijdrage zal het CAK rekening moeten houden met de inkomensgegevens zoals deze door de belastingdienst zijn verstrekt.
Vanaf 1 januari 2013 wordt voor de vaststelling van de eigen bijdrage ook rekening gehouden met het vermogen. Ook bij de vaststelling van het vermogen zal het CAK in beginsel uit moeten gaan van de gegevens van de belastingdienst. Hierop zijn echter enkele uitzonderingen gemaakt. Een van die uitzonderingen doet zich voor als er sprake is van een letselschadevergoeding. Deze vergoeding moet in mindering gebracht worden op het vermogen zoals dit is opgegeven door de belastingdienst, hetgeen volgt uit artikel 1a, eerste en vierde lid van het Bbz. Uit de wettekst volgt dat deze uitzondering uitsluitend is opgenomen voor de vaststelling van het vermogen (de grondslag sparen/beleggen) en niet voor de vaststelling van het verzamelinkomen. Anders dan door eiser is gesteld, is de rechtbank dan ook van oordeel dat op het verzamelinkomen geen correctie kan worden toegepast. Dat in het verzamelinkomen in box 3 fictief inkomen zit dat wordt berekend aan de hand van het vermogen maakt dat niet anders. Het gaat hier immers om (fictieve) inkomsten uit vermogen waarmee ook al voor 1 januari 2013 rekening werd gehouden bij de vaststelling van de eigen bijdrage.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke bepalingen duidelijk zijn en niet toelaten dat ook een correctie wordt toegepast op het verzamelinkomen. Voor zover er al onduidelijkheid zou bestaan over de wettelijke bepalingen dan zou voor de uitleg van die bepalingen aangesloten moeten worden bij de bedoeling van de wetgever. Zoals uit de brief van 20 januari 2014 van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, duidelijk blijkt is het ook daadwerkelijk de bedoeling van de wetgever geweest om alleen het vermogen te corrigeren en niet de fictieve inkomsten uit vermogen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het CAK de maximale eigen bijdrage juist heeft vastgesteld. Dat mogelijk de gemeente Tilburg de maximale eigen bijdrage anders heeft vastgesteld, maakt niet dat de berekening van het CAK onjuist is.
5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.