ECLI:NL:RBZWB:2014:8059

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2014
Publicatiedatum
3 december 2014
Zaaknummer
AWB 14_3176
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkverklaring bezwaar DUO inzake studieschuld

Op 20 november 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van DUO van 2 april 2014, waarin zijn bezwaar tegen een terugbetalingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 30 oktober 2014 gehouden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en DUO werd vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser pas in januari 2014 op de hoogte was gesteld van een openstaande schuld aan DUO. Eiser stelde dat DUO te laat had geïnformeerd over deze schuld aan zijn bewindvoerder. DUO erkende in een eerdere brief dat er vertraging was in de communicatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet heeft betwist dat de schuld van € 8.756,45 destijds niet opeisbaar was en dat hij eerder op de hoogte was gesteld van deze schuld. De rechtbank concludeerde dat er reeds eerder besluiten waren genomen over de schuld van de eiser aan DUO.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De eiser had de wettelijke schuldsaneringsregeling doorlopen, waarin een studieschuld van € 14.565,55 was meegenomen. De rechtbank benadrukte dat de schuldsanering niet van toepassing is op vorderingen uit hoofde van studieschulden, met uitzondering van achterstallige schulden. De rechtbank concludeerde dat het bericht van 6 januari 2014 geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor het bezwaar van de eiser terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

De uitspraak werd gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 20 november 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/3176 WSFBSF

uitspraak van 20 november 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: [gemachtigde eiser] ,
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit) van het DUO inzake de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 30 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. DUO heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) doorlopen, waarin een studieschuld van eiser van € 14.565,55 is meegenomen. Deze regeling is door de rechtbank per 16 januari 2013 opgeheven.
Bij bericht terugbetalen 2014 (bericht) van 6 januari 2014 heeft DUO eiser gemeld dat, na een tijdelijke onderbreking, het inningstraject weer wordt voortgezet. Daarbij heeft DUO aan eiser medegedeeld dat zijn studieschuld per 1 januari 2014 € 8.756,45 bedroeg en hem verzocht maandelijks een bedrag van € 253,22 terug te betalen.
Tegen dit bericht heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. DUO heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het bericht van 6 januari 2014 geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. Eiser voert, samengevat, aan dat hij pas in januari 2014 op de hoogte is gesteld van de openstaande schuld aan DUO. Eiser vindt dat DUO te laat is geweest met het informeren van de bewindvoering over het openstaande bedrag. DUO erkent zelf in zijn brief van 10 augustus 2010 aan de bewindvoering dat hij zich verontschuldigt voor het te laat informeren aan de bewindvoering. Bij de beëindiging van de WSNP heeft DUO zich ook niet gemeld bij de bewindvoering.
Voorts voert eiser aan dat de bewindvoering eiser niet heeft geïnformeerd over de brief van 10 augustus 2010. Wel heeft DUO op 6 februari 2010 een bericht van terugbetaling gestuurd met als ingangsdatum van deze schuld.
3. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publieke rechtshandeling.
4. Bij bericht van 6 januari 2014 heeft DUO aan eiser een overzicht verstrekt van het saldo van zijn schuld per 1 januari 2014. DUO heeft eiser al eerder op de hoogte gesteld van het feit dat een schuld is ontstaan, onder meer bij berichten van 6 januari 2010, 6 februari 2010 en 6 maart 2010. Voorts heeft DUO de in het kader van de schuldsanering aangewezen bewindvoerder van eiser bij brief van 10 augustus 2010 gemeld dat hij - naast een vordering van € 14.565,55 die opgenomen diende te worden in de schuldsaneringsregeling - tevens een op dat moment nog niet opeisbare vordering van
€ 8.756,45 op eiser had. Daarbij heeft DUO aan die bewindvoerder gevraagd om een kopie van de voornoemde brief aan eiser te verstrekken. Dat de bewindvoerder van eiser kennelijk niet aan dat verzoek van DUO heeft voldaan, zoals door eiser ter zitting is gesteld, dient naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser te blijven. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft betwist dat de schuld van € 8.756,45 destijds niet opeisbaar was en dat hij al eerder berichten van DUO over het bestaan van dat bedrag als schuld had ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus reeds bij eerdere besluiten vastgesteld dat er sprake is van een schuld van eiser aan DUO van € 8.756,45.
Het bericht van 6 januari 2014 roept naar het oordeel van de rechtbank geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven wat betreft de hoogte van die schuld en kan om die reden niet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. DUO heeft het bezwaar van eiser derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat eiser er vanuit ging dat hij vanwege het verlenen van een schone lei in het kader van de WSNP schuldenvrij was, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. In dit verband wijst de rechtbank op artikel 299a van de Faillissementswet, waarin is bepaald dat de schuldsanering niet werkt ten aanzien van vorderingen uit hoofde van studieschulden. De enige uitzondering daarop zijn achterstallige schulden, reden waarom in het geval van eiser de schuld van € 14.565,55 wel in de schuldsanering is meegenomen.
5. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.