ECLI:NL:RBZWB:2014:7607

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2014
Publicatiedatum
12 november 2014
Zaaknummer
02-688466-13
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 18 juni 2013 vond er een tragisch verkeersongeval plaats op de Middelburgsestraat te 's Heerenhoek, gemeente Borsele, waarbij twee fietsers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], om het leven kwamen. De verdachte, bestuurder van een bedrijfsauto, had zijn aandacht niet bij het verkeer en reed op de fietssuggestiestrook, waar hij de fietsers niet opmerkte. De rechtbank behandelde de zaak op 10 oktober 2014, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld van de verdachte, maar dat het subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen kon worden. De verdediging steunde dit standpunt en verwees naar de pleitnotities.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende onoplettend had gehandeld om te spreken van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die het ongeval hadden veroorzaakt, behalve het feit dat de verdachte de fietsers niet had gezien. Wel werd vastgesteld dat de verdachte gevaar op de weg had veroorzaakt en het verkeer had gehinderd, wat leidde tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit.

De rechtbank legde de verdachte een geldboete op van € 1.000 en een ontzegging van de rijbevoegdheid van veertien weken, met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het contact met de nabestaanden. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar het subsidiair ten laste gelegde feit werd bewezen verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 24 oktober 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/688466-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1956 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. D.J. Olie, advocaat te Goes.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 oktober 2014, waarbij de officier van justitie mr. J.M. Valente en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij, op of omstreeks 18 juni 2013, in de gemeente Borssele, als
verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto,
Mercedes), daarmede rijdende over de weg, de Middelburgsestraat en naderend
twee, in gelijke richting als hij, verdachte, over de, gezien de rijrichting,
"rechts", langs de rijbaan van die weg gelegen fietssuggestiestrook, rijdende
fietsers,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval
heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval in hoge, althans
aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en /f onnadenkend en/of
ondeskundig
- zijn, verdachte's, aandacht niet, althans niet voldoende en/of bij
voortduring, te richten en/of gericht te houden, op het zich voor hem,
verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan en/of van de genoemde
fietssuggestiestrook van die weg bevindende verkeer
en/of
- met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, over enige afstand
(gedeeltelijk) op die genoemde fietssuggestiestrook is gaan en/of is blijven
rijden
en/of
- niet, althans niet behoorlijk/voldoende, gezien zijn, verdachte's,
rijrichting, "naar links" uit te wijken,
op het moment dat hij genoemde, over die fietssuggestiestrook rijdende,
fietsers, tot op (zeer) korte afstand was genaderd,
(mede) tengevolge waarvan hij, verdachte, met dat door hem, verdachte,
bestuurde motorrijtuig, tegen de achterzijde van de fiets, bestuurd door [slachtoffer 1]
, is gebotst/gereden en/of (vervolgens), tegen de achterzijde van de
fiets, bestuurd door [slachtoffer 2], is gebotst/gereden,
waardoor genoemde [slachtoffer 1] en/of genoemde [slachtoffer 2] werd(en)
gedood,
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging, voor zover daaraan betekenis
is gegeven, gebezigd in de zin van de Wegenverkeerswet 1994;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 juni 2013 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, als
bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de
Middelburgsestraat en naderend twee, in gelijke richting als hij, verdachte,
over de, gezien de rijrichting, "rechts", langs de rijbaan van die weg gelegen
fietssuggestiestrook, rijdende fietsers,
- zijn, verdachte's, aandacht niet, althans niet voldoende en/of bij
voortduring, gericht heeft en/of gericht heeft gehouden, op het zich voor hem,
verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan en/of van de genoemde
fietssuggestiestrook van die weg bevindende verkeer
en/of
- met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, over enige afstand
(gedeeltelijk) op die genoemde fietssuggestiestrook heeft gereden
en/of
- niet, althans niet behoorlijk/voldoende, gezien zijn, verdachte's,
rijrichting, "naar links" is uitgeweken,
op het moment dat hij genoemde, over die fietssuggestiestrook rijdende,
fietsers, tot op (zeer) korte afstand was genaderd,
waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig,
tegen de achterzijde van de fiets, bestuurd door [slachtoffer 1], is
gebotst/gereden en/of (vervolgens), tegen de achterzijde van de fiets,
bestuurd door [slachtoffer 2], is gebotst/gereden,
waarbij beide fietsbestuurders ten val zijn gekomen en waarbij beide genoemde
fietsbestuurders werden gedood,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
tweede subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 18 juni 2013, in de gemeente Borssele, als bestuurder van
een motorvoertuig (bedrijfsauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Middelburgsestraat, zijn snelheid niet zodanig heeft
geregeld dat hij in staat was om zijn motorvoertuig tot stilstand te brengen
binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was,
immers is het door hem verdachte, bestuurde motorvoertuig in
aanrijding/botsing gekomen met twee zich vóór zijn, verdachte's, motorvoertuig
op die weg bevindende fietsers (genaamd: [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
;
art 19 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake is van een aanmerkelijk mate van schuld aan de zijde van verdachte en dat verdachte om die reden van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Het subsidiair ten laste gelegde feit acht hij wel bewezen. Hij wijst in dit verband op de verklaring van verdachte dat hij met zijn aandacht elders was, hij op de fietssuggestiestrook is blijven rijden en de voor hem rijdende fietsers niet heeft gezien. Hierdoor is verdachte, als bestuurder van een auto, tegen de achterzijde van de twee fietsen gereden waardoor de fietsbestuurders ten val zijn gekomen en daarbij zijn omgekomen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Met de officier van justitie is de verdediging van mening dat de rechtbank voor het primair ten laste gelegde feit niet tot een bewezenverklaring kan komen. Het standpunt is door de verdediging uiteengezet in pleitnotities die ter terechtzitting zijn overgelegd. Voor het bewijs van het subsidiair ten laste gelegde feit refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 18 juni 2013 omstreeks 11.20 uur kreeg de politie een melding over een ongeval met letsel op de Middelburgsestraat te ’s Heerenhoek, gemeente Borsele. Ter plaatse is gebleken dat bij dat ongeval twee fietsers en een busje betrokken waren. De chauffeur van het busje had zojuist de twee fietsers aangereden [1] . Volgens de politie is de vermoedelijke toedracht van het ongeval geweest dat verdachte met de bedrijfsauto op de Middelburgsestraat te ’s Heerenhoek heeft gereden en dat de bestuurders van de fietsen op de rechts gelegen fietssuggestiestrook in dezelfde rijrichting reden. De bedrijfsbus reed met de rechterrijwielen over de fietssuggestiestrook en is tegen de achterzijde van een van de fietsen aangereden. Kort daarna is de bedrijfsbus tegen de andere fiets aangereden [2] . Beide fietsers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], zijn ten val gekomen en als gevolg van het verkeersongeval overleden [3] .
Verdachte heeft verklaard dat hij na de rotonde op de Middelburgsestraat een auto tegen kwam en dat hij toen op de fietsstrook aan de rechterzijde van de weg is gaan rijden. In de verte zag hij dat een vrachtauto hem tegemoet kwam rijden waardoor hij op de fietsstrook is blijven rijden. Vervolgens hoorde hij een harde klap. Hij heeft de fietsers niet gezien [4] .
Primair ten laste gelegde
Voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde is onvoldoende dat verdachte zich heeft gedragen in strijd met voornoemde gedragsnorm en aldus een verkeersfout heeft begaan. In het algemeen geldt dat voor een bewezenverklaring van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) dient te worden vastgesteld dat verdachte zich zodanig heeft gedragen dat het aan zijn schuld is te wijten dat een verkeersongeval heeft plaatsgevonden met als gevolg dat iemand is overleden dan wel lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het juridische begrip ‘schuld’ in het kader van artikel 6 WVW houdt in, dat voor strafbaarheid tenminste sprake moet zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Onvoorzichtig of onoplettend handelen op zichzelf is niet voldoende om tot een bewezenverklaring van ‘schuld’ te kunnen komen.
Bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid gesteld kan worden dat één verkeersovertreding voldoende is voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van bedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voor schuld is derhalve meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Voorts kan niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag in strijd met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het voorgaande in aanmerking genomen is de rechtbank van oordeel dat het handelen van verdachte, te weten het niet opmerken van de voor hem rijdende fietsers, niet kan worden aangemerkt als aanmerkelijk onoplettend en/of onachtzaam, waardoor geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW. Er zijn, behalve dat verdachte beide fietsers niet heeft gezien, geen omstandigheden geweest die het ongeval veroorzaakt of mede veroorzaakt hebben. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het aan hem primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank is op grond van het voorgaande wel van oordeel dat verdachte door zijn handelen gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd, zoals bedoeld in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Zij komt dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair aan verdachte ten laste gelegde.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
hijop
of omstreeks18 juni 2013 te 's-Heerenhoek, gemeente Borsele, als
bestuurder van een voertuig (bedrijfsauto), daarmee rijdende op de weg, de
Middelburgsestraat en naderend twee, in gelijke richting als hij, verdachte,
over de, gezien de rijrichting, "rechts", langs de rijbaan van die weg gelegen
fietssuggestiestrook, rijdende fietsers,
- zijn, verdachte's, aandacht niet, althans niet voldoende en
/ofbij
voortduring, gericht heeft en
/ofgericht heeft gehouden, op het zich voor hem,
verdachte, gelegen weggedeelte van de rijbaan en
/ofvan de genoemde
fietssuggestiestrook van die weg bevindende verkeer
en
/of
- met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig, over enige afstand
(gedeeltelijk) op die genoemde fietssuggestiestrook heeft gereden
en
/of
- niet
, althans niet behoorlijk/voldoende, gezien zijn, verdachte's,
rijrichting, "naar links" is uitgeweken,
op het moment dat hij genoemde, over die fietssuggestiestrook rijdende,
fietsers, tot op (zeer) korte afstand was genaderd,
waarna hij, verdachte, met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig,
tegen de achterzijde van de fiets, bestuurd door [slachtoffer 1], is
gebotst/gereden en
/of(vervolgens), tegen de achterzijde van de fiets,
bestuurd door [slachtoffer 2], is gebotst/gereden,
waarbij beide fietsbestuurders ten val zijn gekomen en waarbij beide genoemde
fietsbestuurders werden gedood,
door welke gedraging
(en
)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt
,
althans kon worden veroorzaakt,en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd
,
althans kon worden gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert op grond van hetgeen hij bewezen acht aan verdachte op te leggen een werkstraf van honderd uur en daarbij een ontzegging van de rijbevoegdheid van veertien weken met aftrek van de tijd gedurende welke verdacht zijn rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging vraagt de rechtbank bij oplegging van een straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en wijst in dit verband ook op de emailwisseling tussen verdachte en de nabestaanden van de overleden slachtoffers. In verband met de aard en hoogte van de op te leggen straf refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. Zij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd, houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door onoplettendheid twee fietsers aangereden. Als gevolg van deze gedraging zijn beide fietsers overleden. Hierdoor is aan de nabestaanden en aan de vrienden en kennissen van de heer en mevrouw [slachtoffers 1 en 2] onherstelbaar leed toegebracht. Ook het leven van verdachte is door de gebeurtenis van 18 juni 2013 ingrijpend veranderd. Hij realiseert zich in volle omvang, zo is ook ter terechtzitting genoegzaam gebleken, dat hij verder moet leven met het feit dat door zijn toedoen twee mensen zijn overleden.
Verdachte is blijkens het uittreksel justitiële documentatie van 2 september 2014 niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. De rechtbank houdt daarnaast bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf rekening met het tijdsverloop tussen het verkeersongeval en de berechting daarvan als ook met de omstandigheid dat tussen verdachte en de nabestaanden een inhoudsvol en, zo lijkt het, blijvend contact is ontstaan. In het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, aan verdachte, naast de rijontzegging, geen werkstraf maar een geldboete op te leggen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 23a, 24, 24a en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 5, 177, 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 1.000,= (duizend euro);
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
20 (twintig) dagen;
Bijkomende straf
- veroordeelt verdachte tot
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 14 (veertien) weken;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al ontnomen is geweest in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. R.A. Borm, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 oktober 2014.
Mr. Borm kan dit vonnis niet ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld het eindproces-verbaal met proces-verbaalnummer PL1927 2013039978 van de Regiopolitie Zeeland/West Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1.1 tot en met 2.17 met bijlagen, alsmede een aanvullend proces-verbaal van 21 oktober 2013.
2.Het proces-verbaal verkeersongevallenanalyse van 16 augustus 2013 (doorgenummerd van 1 tot en met 35) met elf bijlagen, pag. 2.17 van het eindproces-verbaal, pag. 33van35
3.Bijlage 3 en 4 van het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse van 16 augustus 2013.
4.Het proces-verbaal verhoor verdachte van 18 juni 2013, pag. 2.8, derde pagina, vierde alinea, van het eindproces-verbaal.