ECLI:NL:RBZWB:2014:7450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
31 oktober 2014
Zaaknummer
AWB- 14_1442
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit college inzake beoordeling en proceskosten in bezwaar

Op 23 oktober 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 23 januari 2014, waarin de beoordeling en de proceskosten in bezwaar waren vastgesteld. Tijdens de zitting op 13 oktober 2014 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.B. van der Hoek, zijn bezwaren toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door meerdere gemachtigden.

Eiser stelde dat het besluit in strijd was met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de beginselen van behoorlijk bestuur. Hij verzocht om schadevergoeding en stelde dat de vergoede proceskosten te laag waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat het college ten onrechte niet de juiste bedragen voor proceskosten had gehanteerd, wat door de gemachtigde van het college ter zitting werd erkend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het de proceskosten betrof, en stelde deze vast op € 974,-.

Daarnaast werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat dit niet voldoende onderbouwd was. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van eiser niet op onvoldoende gronden berustte en dat het college adequaat had gereageerd op de bezwaargronden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/1442 AW

uitspraak van 23 oktober 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.B. van der Hoek,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 23 januari 2014 (bestreden besluit) van het college inzake, voor zover hier van belang, de vastgestelde beoordeling en de proceskosten in bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 oktober 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [gemachtigde verweerder], ing. [gemachtigde verweerder] en [gemachtigde verweerder].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam bij de [naam werkgever] als ICT-beheerder.
Op 9 april 2013 (primair besluit) is een beoordeling van eiser vastgesteld met als eindresultaat “slecht”. In de brief van 12 april 2013 heeft het college een toelichting gegeven op de vastgestelde beoordeling. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beoordeling.
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser, voor zover deze zagen op de beoordeling, ongegrond verklaard. Verder heeft het college besloten proceskosten tot een bedrag van € 874,- te betalen vanwege de gegrondverklaring van een ander deel van eisers bezwaren.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het besluit in strijd met artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is genomen. Verder heeft eiser verwezen naar hetgeen in de bezwaarprocedure door hem naar voren is gebracht. Eiser heeft verzocht om schadevergoeding.
Tevens heeft eiser gesteld dat te weinig proceskosten zijn vergoed. Het college had moeten uitgaan van een bedrag van € 487,- per punt in plaats van € 437,-.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (6 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1754) is de toetsing van de inhoud van een beoordeling beperkt tot de vraag of gezegd moet worden dat die beoordeling op onvoldoende gronden berust. Bij negatieve oordelen moet het betrokken bestuursorgaan met concrete feiten onderbouwen dat dat oordeel niet op onvoldoende gronden berust. Niet doorslaggevend is dan of ieder feit juist is vastgesteld of geduid. Het gaat erom of het totale beeld van de beoordeling deze toetsing doorstaat.
De stelling van eiser dat het besluit in strijd met artikel 7:11 van de Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is genomen, is naar het oordeel van de rechtbank te algemeen geformuleerd en verschaft geen duidelijkheid omtrent hetgeen partijen naar de mening van eiser verdeeld houdt. De rechtbank zal daarom aan deze stelling voorbijgaan.
De rechtbank stelt vast dat het college in het bestreden besluit, waarbij de motivering van het advies van de bezwaarcommissie integraal is overgenomen, uitgebreid is ingegaan op de bezwaargronden. Nu eiser niet heeft aangegeven waarom hij het niet eens is met de motivering zoals opgenomen in het advies van de bezwaarcommissie, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat die motivering onjuist of ontoereikend is. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust.
4. Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank dat het college ten onrechte niet is uitgegaan van de bedragen zoals deze gelden per 1 januari 2014. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college, de heer [gemachtigde verweerder], ook erkend dat er sprake is van een fout. Het bestreden besluit voor zover dit ziet op de proceskosten komt dan ook voor vernietiging in aanmerking. Het beroep zal gegrond worden verklaard. Om de procedure niet langer te laten duren dan noodzakelijk zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de proceskosten in bezwaar vaststellen op € 974,- (2 punten met een waarde van € 487,- per punt).
5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal voorts het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Nu de gegrondverklaring van het beroep uitsluitend betrekking heeft op de proceskosten voor de bezwaarfase ziet de rechtbank aanleiding om de zaak in beroep aan te merken als licht van gewicht, zodat de wegingsfactor 0,5 dient te worden toegepast. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 487,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 0,5).
6. Het door eiser ingediende verzoek tot schadevergoeding is in het geheel niet onderbouwd, zodat reeds daarin grond is gelegen om dat verzoek af te wijzen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dat ziet op de proceskosten in bezwaar;
  • stelt de proceskosten in bezwaar vast op € 974,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van € 487,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. I.M. Josten en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.