Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 22 januari 2014
- aantekeningen comparitie van 11 april 2014 zijdens [eiser];
- akte overlegging producties 33 tot en met 51 van 11 april 2014 zijdens [eiser];
- comparitieaantekeningen van 11 april 2014 zijdens de Gemeente;
- akte overlegging producties 4 tot en met 6 van 11 april 2014 zijdens de Gemeente;
- aantekeningen ter comparitie van 11 april 2014 zijdens het Consortium en Heijmans c.s.
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 11 april 2014;
- het proces-verbaal aanvulling van de comparitie gehouden op 11 april 2014;
- het proces-verbaal aanvulling van de comparitie gehouden op 11 april 2014;
2.De feiten
In de koopprijs zijn tevens begrepen:
alle overige denkbare (schade) vergoedingen;
De gemeente Middelburg garandeert [moeder eiser] gaaf en onvoorwaardelijk op daartoe strekkend verzoek van [moeder eiser] of haar rechtsopvolger:
3.Het geschil
4.De beoordeling
met ingang van1 januari 2007, een uitbreiding beschikbaar komen en [moeder eiser], althans haar rechtsopvolgsters moest(en) binnen 1 jaar na de brief van de Gemeente met de mededeling dat de uitbreiding beschikbaar was, een ontvankelijk verzoek om medewerking tot het in bouwexploitatie brengen van de huiskavel bij de Gemeente indienen. Als onbestreden staat vast dat de Gemeente bij brief van 23 oktober 2009, geadresseerd aan de erven van [moeder eiser], en niet aan één van hen zoals [eiser] stelt, meegedeeld heeft dat de woningbouwplannen op de huiskavel zouden kunnen worden gerealiseerd. Door [eiser] is niet gesteld dat deze brief niet is verzonden binnen de in artikel 16 lid 3 onder b genoemde termijn van 14 dagen nadat de Gemeente met de uitbreiding bekend is geworden. De Gemeente moet dan ook geacht worden aan de voor haar uit voormeld artikel voortvloeiende verbintenis te hebben voldaan. Voorts staat vast dat de erven niet binnen de termijn van één jaar, die naar het oordeel van de rechtbank afliep op 23 oktober 2010 en niet op 1 januari 2010 nu 1 januari 2010 ziet op de plantermijn waarbinnen de uitbreiding ter beschikking moest komen en niet op de uiterlijke verzenddatum als bedoeld in lid 3b, een plan als bedoeld in lid 3b hebben ingediend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de toezegging als bedoeld in sub a van artikel 16 lid 3 is komen te vervallen. Het standpunt van [eiser] dat de Gemeente tekort geschoten zou zijn in de nakoming van de op haar rustende verbintenis uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst omdat de Gemeente de brief met betrekking tot het beschikbaar komen van de woningvoorraad niet tussen 1 januari 2005 en 1 januari 2007 heeft verzonden rust naar het oordeel van de rechtbank op een onjuiste lezing van het artikel. De uitleg van de bepaling door [eiser] zou inhouden dat, nu kennelijk in de periode tussen 2005 en 2007 geen uitbreiding beschikbaar is gekomen de Gemeente in het geheel niet meer gehouden was een brief te verzenden. Immers, ingevolge de tekst van artikel 16 lid 3 onder a en b in onderlinge samenhang gelezen was de Gemeente niet eerder gehouden de brief met betrekking tot de beschikbaar gekomen uitbreiding te verzenden binnen 14 dagen nadat de Gemeente van die uitbreiding in kennis werd gesteld. De stellingen van [eiser] dat de Gemeente niet langer belang zou hebben bij de in de Overeenkomst genoemde termijnen is gebaseerd op niet nader onderbouwde veronderstellingen en is overigens zondermeer niet een omstandigheid op grond waarvan de in de overeenkomst overeengekomen termijnen tussen partijen niet langer zouden gelden. De rechtbank zal gelet op het vorenstaande de vordering van [eiser] geformuleerd onder III afwijzen.
€ 904,00(2,0 punten x tarief € 452,00)
€ 904,00(2,0 punten x tarief € 452,00)