ECLI:NL:RBZWB:2014:7350

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
2439710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadestaatprocedure inzake tekortkomingen in agentuurovereenkomst en onrechtmatig handelen

In deze zaak, die werd behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, betreft het een schadestaatprocedure tussen A + A HOLDING B.V. (voorheen DAXXA UITZENDORGANISATIE B.V.) en [X]. De procedure is voortgevloeid uit een eerdere rechtszaak waarin [X] werd veroordeeld voor tekortkomingen in zijn verplichtingen uit een agentuurovereenkomst met A+A. De kantonrechter had in een eerder vonnis van 10 juni 2009 vastgesteld dat [X] toerekenbaar tekort was geschoten in zijn verplichtingen en onrechtmatig had gehandeld, wat leidde tot schade voor A+A. In de huidige procedure vorderde A+A schadevergoeding, die volgens hen voortvloeide uit het onrechtmatig handelen van [X].

De kantonrechter heeft de schade die A+A vorderde, beoordeeld en vastgesteld dat de onderbouwing van de gevorderde schade onvoldoende was. De schade werd voornamelijk onderbouwd door een rapport van drs. P.W. Joosse RA, waarin de schade werd berekend op basis van vertrokken inleners en medewerkers. De kantonrechter concludeerde echter dat de schade niet voldoende was onderbouwd, met name omdat niet was aangetoond dat het vertrek van de medewerkers en inleners het gevolg was van het tekortschieten van [X].

Uiteindelijk heeft de kantonrechter A+A veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.765,15 aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft A+A in de proceskosten veroordeeld. De vordering van A+A werd dus slechts gedeeltelijk toegewezen, en de kantonrechter oordeelde dat de proceskosten in het incident voor rekening van [X] kwamen, omdat deze nodeloos waren gemaakt. Dit vonnis is uitgesproken op 6 augustus 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 2439710 / 13-5046

vonnis van de kantonrechter d.d. 6 augustus 2014

in de zaak van
de besloten vennootschap
A + A HOLDING B.V.,
voorheen geheten
DAXXA UITZENDORGANISATIE B.V.,
gevestigd te Roosendaal,
eisende partij in de hoofdzaak,
gedaagde partij in het incident,
verder te noemen: A+A,
gemachtigde: mr. R.A.A. Maat,
t e g e n :

[gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident],

wonende te [adres], [adres],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
verder te noemen: [X],
gemachtigde: mr. P.H. Pijpelink.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- exploot van betekening van een schadestaat met vier bijlagen, tevens dagvaarding van 8 oktober 2013,
- incidentele conclusie van eis,
- incidentele conclusie van antwoord, tevens akte tot rectificatie of wijziging van eis in de hoofdzaak,
- vonnis van 19 februari 2014,
- conclusie van antwoord in de hoofdzaak,
- vonnis van 19 maart 2014,
- brief met bijlage van 16 juni 2014 van mr. Maat,
- comparitie van partijen.

de beoordeling van de zaak

in de hoofdzaak:
1. In het vonnis van 19 maart 2014 werd een comparitie van partijen gelast die plaatshad op 30 juni 2014. Van deze korte comparitie is geen proces-verbaal opgemaakt. Partijen handhaafden hun standpunten. Zij kwamen niet tot overeenstemming.
2.1.
Tussen partijen is een eerdere procedure gevoerd voor de kantonrechter te Terneuzen. Die procedure worden verder aangeduid als de eerste procedure. A+A droeg toen nog de naam Daxxa Uitzendorganisatie, maar wordt in dit vonnis steeds bij haar huidige naam genoemd. De eerste procedure eindigde met het vonnis van 10 juni 2009. Voor zover nu van belang, werd bij dat vonnis:
- voor recht verklaard dat [X] jegens A+A toerekenbaar tekort is gekomen in de op hem rustende verplichtingen uit agentuurovereenkomst, althans onrechtmatig heeft gehandeld;
- [X] veroordeeld tot vergoeding van de als gevolg van zijn toerekenbaar tekortschieten en onrechtmatig handelen door A+A geleden en te lijden schade, op te maken bij staat.
2.2.
Van het vonnis van 10 juni 2009 is hoger beroep ingesteld. Partijen en hun gemachtigden waren ter comparitie niet in staat de kantonrechter te informeren over de uitkomst van de procedure in hoger beroep. Om een efficiënte afdoening van deze zaak mogelijk te maken, zal de kantonrechter in het voordeel van A+A ervan uitgaan dat de in overweging 2.1 weergegeven verklaring voor recht en veroordeling tot schadevergoeding in hoger beroep niet zijn vernietigd.
2.3.
Voor zover nu van belang, zijn de verklaring voor recht en de veroordeling tot schadevergoeding gebaseerd op de volgende overwegingen (met wijziging van de naam van A+A):
18. Tijdens de kerstborrel bood [X] aan een aantal uitzendkrachten die in dienst waren van A+A aan in dienst te treden bij hem of zijn bedrijf. Met dit aanbod schoot [X] tekort in zijn verbintenissen uit agentuurovereenkomst.
19. Na het einde van de agentuurovereenkomst nam [X] van de uitzendkrachten die in dienst waren van A+A in ieder geval [naam] en [A] in dienst en stelde hij hen tewerk bij [naam]. Deze uitzendkrachten overtraden het concurrentiebeding en [naam] het bepaalde in artikel 11 lid 6 van de algemene leveringsvoorwaarden van de NBBU (…).
20. Bovendien weerspreekt [X] niet aan de CWI gegevens van personeelsleden van A+A te hebben verstrekt zodat de CWI hen kon benaderen. [X] had zelf vacatures geplaatst bij de CWI.
21. Met een en ander handelde [X] na het einde van de agentuurovereenkomst onrechtmatig. Hij maakte gebruik van de kennis die hij had verworven bij zijn werkzaamheden voor A+A over haar werknemers en ten minste een klant om zichzelf te bevoordelen en/of haar te benadelen door te bevorderen dat zij met hem een contractuele relatie aangingen in plaats van of in strijd met hun overeenkomsten met A+A. Hij maakte zich op deze wijze schuldig aan oneerlijke concurrentie met A+A.
3.1.
De schadestaat beloopt € 114.334,25 als het totale bedrag van de door A+A geleden schade. Dit bedrag bestaat uit € 86.677,-- als gederfde winst, € 19.767,80 aan wettelijke rente over die gederfde winst, € 1.839,45 als vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten en € 6.050,-- aan kosten ter vaststelling van de schade. Het gestelde bedrag aan gederfde winst is gemotiveerd met een verwijzing naar een rapport van 21 februari 2013 van drs. P.W. Joosse RA, verder te noemen Joosse.
3.2.
Kort weergegeven, gaat Joosse bij de berekening van de schade uit van vertrokken inleners (klanten van A+A) en vertrokken medewerkers van A+A. Volgens Joosse is schade ontstaan door het vertrek van zeven inleners. Door dat vertrek werd in 2007 (toen hun vertrek een feit was) ten opzichte van 2006 (toen zij nog klant waren van A+A) een marge van € 40.873,-- gemist. Daarnaast was er de schade als gevolg van het vertrek van 16 medewerkers. Als gevolg van hun vertrek werd in 2007 vergeleken met 2006 een marge van € 82.941,-- gemist. De totale gemiste marge beloopt derhalve € 123.824,--. Daarop komt in mindering een provisie van 30% voor de agent, zodat de schade € 86.677,-- beloopt.
3.3.
[X] betwist gemotiveerd de gestelde schade.
4. De kantonrechter overweegt het volgende.
4.1.
Partijen gaan uit van bevoegdheid van de Nederlandse rechter en toepasselijkheid van Nederlands recht. De kantonrechter verenigt zich met deze uitgangspunten.
4.2.
In zijn rapport noemt Joosse de namen van de zeven vertrokken inleners. Het rapport en de schadestaat motiveren niet (voldoende) waarom het vertrek van deze inleners gevolg is van het toerekenbaar tekortschieten van [X] in de op hem rustende verplichtingen uit agentuurovereenkomst en/of zijn onrechtmatig handelen.
4.3.
Ook in de namens A+A in de eerdere procedure ingediende stukken, heeft de kantonrechter onvoldoende onderbouwing gevonden voor het standpunt dat wegens het vertrek van de zeven genoemde inleners gederfde winst gevolg is van het bedoelde tekortschieten van A+A of zijn onrechtmatig handelen.
4.4.
Tot de zeven vertrokken inleners, genoemd in het rapport van Joosse, behoort niet [naam] waarvan de kantonrechter in het vonnis van 10 juni 2009 heeft geoordeeld dat zij artikel 11 lid 6 van de algemene leveringsvoorwaarden van de NBBU overtrad door twee uitzendkrachten die in dienst waren van A+A bij haar door [X] tewerk te laten stellen (overweging 19).
4.5.
De schade wegens vertrokken inleners is dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.6.
Uit het vonnis van 10 juni 2009 volgt dat het tekortschieten van [X] in zijn verbintenissen uit agentuurovereenkomst met A+A of zijn onrechtmatig handelen, voor zover het medewerkers van A+A betreft, bestond uit het volgende:
- het tijdens de kerstborrel van 16 december 2006 aan een aantal uitzendkrachten die in dienst waren van A+A doen van het aanbod in dienst te treden bij [X] of zijn bedrijf (overweging 18),
- het in dienst nemen van uitzendkrachten die in dienst waren van A+A. Deze uitzendkrachten overtraden hun concurrentiebeding met A+A (overweging 19),
- de verstrekking aan de CWI van personeelsleden van A+A zodat de CWI hen kon benaderen. [X] had zelf vacatures geplaatst bij de CWI (overweging 20).
4.7.
In zijn rapport noemt Joosse de namen van 16 vertrokken medewerkers. Noch in dat rapport, noch in de schadestaat, is gesteld dat dit vertrek het gevolg is van het tekortschieten of het onrechtmatig handelen van [X]. In zoverre motiveert A+A in de schadestaatprocedure de gevorderde schadevergoeding onvoldoende.
4.8.
Omdat de schadestaatprocedure voortbouwt op de eerste procedure, heeft de kantonrechter ook in de stukken van die procedure gespeurd naar een grondslag voor de stelling dat het vertrek van een of meer van de 16 medewerkers gevolg is van het tekortschieten of het onrechtmatig handelen van [X].
4.9.
Van de kerstborrel is een verslag gemaakt (overgelegd als productie 8 bij antwoord/eis van 14 maart 2007 in de eerste procedure en als productie K bij antwoord in de schadestaatprocedure). Van de 16 vertrokken medewerkers, zijn in het verslag van de kerstborrel er 12 niet genoemd als aanwezig bij die borrel. Van deze 12 vertrokken medewerkers valt dan ook niet in te zien dat [X] aan hen tijdens de kerstborrel heeft aangeboden in dienst te treden bij hem of zijn bedrijf.
4.10.
Van de vier vertrokken medewerkers die de kerstborrel wel hadden bijgewoond, zijn er twee als getuigen gehoord in de eerste procedure. Een van hen is [B]. Volgens het proces-verbaal van zijn getuigenverhoor hield de gemachtigde van A+A hem voor dat hij in januari 2007 helemaal niet meer in dienst was van A+A. [X] erkent [B] in januari 2007 in dienst te hebben gehad. Met die indienstneming schoot [X] tekort in de nakoming van zijn verbintenissen uit agentuurovereenkomst met A+A. Niet valt in te zien dat dit tekortschieten leidt tot de gestelde schade wegens het vertrek van [B]. Ook zonder dat tekortschieten was [B] in januari 2007 niet in dienst van A+A en zou zij derhalve geen marge op hem hebben behaald.
4.11.
De andere vertrokken medewerker die de kerstborrel had bijgewoond en in de eerste procedure als getuige is gehoord, is [A]. Volgens zijn verklaring werkte hij voor A+A tot net voor Kerst 2006. Toen moest hij naar de WW. Daardoor valt niet in te zien dat zonder het tekortschieten van [X] A+A wel een marge op hem zou hebben behaald. Afgezien daarvan geldt het volgende. Volgens de berekening van Joosse is de gemiste marge op [A] € 15.318,91. In zijn rapport geeft Joosse een ondersteunende berekening op de berekende gemiste marge wegens het vertrek van medewerkers. In die berekening worden niet meegenomen de medewerkers met meer uren dan de in de branche gemiddelde uitzendduur. Die gemiddelde uitzendduur is 248 dagen. De uitzendduur van [A] bedroeg aanzienlijk meer, namelijk 431,88 dagen, zodat in de ondersteunende berekening geen gemiste marge wegens het vertrek van [A] is gerekend. Aldus is de schade ten aanzien van [A] onvoldoende onderbouwd.
4.12.
De overige vertrokken medewerkers die de kerstborrel hadden bijgewoond zijn [Y] en [Z]. A+A stelt niet dat [Z] in dienst is getreden van [X]. [X] betwist dat die vertrokken medewerker bij hem in dienst was. In zoverre is de vordering onvoldoende gemotiveerd.
4.13.
[X] erkent dat [Y] bij zijn bedrijf in dienst was in januari 2007. Uit productie 27 bij dupliek/repliek in de eerste procedure blijkt dat de CWI op 22 december 2006 heeft verwezen naar het bedrijf van [X] in het kader van de bemiddeling naar werk. Door indienstneming van [Y] schoot [X] tekort in de nakoming van de agentuurovereen-komst. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van [X] dat [Y] begin 2007 arbeidsongeschikt was en daarna volledig is afgekeurd. Deze stelling is niet onderbouwd en in strijd met de bij antwoord als productie D overgelegde verklaring van de accountant van [X]. Volgens die verklaring is [Y] voor het bedrijf van [X] werkzaam geweest in januari 2007.
4.14.
Joosse becijfert de gederfde marge wegens het vertrek van [Y] in zijn eerste berekening op € 6.826,06 en in zijn ondersteunende berekening op € 5.043,27. Het is redelijk uit te gaan van het laagste bedrag. Daarop komt in mindering een marge van 30% wegens provisie van de agent zodat resteert € 3.530,29. Gelet op het flexibele karakter van uitzendovereenkomsten is onzeker of zonder het tekortschieten van [X] [Y] voor A+A had kunnen of willen werken. Met het oog op die onzekerheid schat de kantonrechter de schade op 50% van € 3.530,29, dat is € 1.765,15.
4.15.
Voor het overige geldt dat ook in de stukken uit de eerste procedure onvoldoende grondslag is te vinden voor schadevergoeding wegens het vertrek van medewerkers.
4.16.
Gevorderde schadevergoeding wegens gederfde winst is dus slechts toewijsbaar tot € 1.765,15. Omdat deze schade is geleden in 2007, is het redelijk, zoals gevorderd, daarover de wettelijke rente te rekenen vanaf 1 januari 2008.
4.17.
Wegens de wanverhouding tussen de gestelde en de toewijsbare schade is het niet redelijk de buitengerechtelijke incassokosten en de kosten ter vaststelling van de schade voor rekening van [X] te laten komen.
4.18.
Wat partijen verder hebben aangevoerd, brengt de kantonrechter niet tot een ander oordeel.
4.19.
A+A dient als de voornamelijk in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld.
in het incident:
5. In het vonnis van 19 februari 2014 is de incidentele vordering afgewezen. Het instellen van die vordering getuigt naar het oordeel van de kantonrechter van nodeloos formalisme. De proceskosten in het incident zijn nodeloos gemaakt, zodat [X] in die kosten wordt veroordeeld.

de beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
veroordeelt [X] om tegen bewijs van kwijting aan A+A te betalen een bedrag van € 1.765,15 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 januari 2008 tot de dag der voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
veroordeelt A+A in de kosten van het geding welke aan de zijde van [X] tot op heden worden begroot op € 1.400,-- wegens salaris van de gemachtigde van [X];
in het incident:
veroordeelt [X] in de kosten van het geding, welke aan de zijde van A+A tot op heden worden begroot op € 700,-- wegens salaris van de gemachtigde van A+A.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Kool, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.