In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil over de waardering van een pluimveebedrijf voor de onroerende-zaakbelastingen. De belanghebbende, eigenaar van het bedrijf, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk vastgestelde waarde van € 496.000, die was gebaseerd op een taxatierapport. De belanghebbende stelde dat de waarde maximaal € 300.000 zou moeten zijn, onderbouwd met argumenten over de specifieke omstandigheden van het bedrijf, zoals de bereikbaarheid, asbestvervuiling en andere waardedrukkende factoren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met deze specifieke omstandigheden. De rechtbank oordeelde dat de waardering met behulp van de taxatiewijzers een geschikte methode is, maar dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde op de waardepeildatum niet lager was dan € 496.000. De rechtbank heeft de waarde van het bedrijf uiteindelijk vastgesteld op € 410.000 en de aanslag onroerende-zaakbelastingen dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is aangetoond dat de belanghebbende kosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.