ECLI:NL:RBZWB:2014:7295

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 oktober 2014
Publicatiedatum
28 oktober 2014
Zaaknummer
288579 HA RK 14-200
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 oktober 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een aantal verzoekers tegen mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, senior rechter in deze rechtbank. Het wrakingsverzoek was ingediend in het kader van de procedure met procedurenummer BRE 14/2330 LANDINR. De verzoekers, waaronder Adrianus Marius Lambertus van Rooij, voerden aan dat de rechter was gegijzeld door politieke omstandigheden en dat de Nederlandse staat niet had voldaan aan haar verplichtingen met betrekking tot de grondwet en internationale verdragen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet specifiek genoeg waren en dat de verzoekers geen feiten of omstandigheden hadden aangevoerd die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De rechtbank stelde vast dat de verzoekers misbruik maakten van het wrakingsmiddel, aangezien hun verzoek gebaseerd was op algemene bezwaren en niet op feiten die betrekking hadden op de persoon van de rechter. De rechtbank verklaarde de verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek tot wraking van de wrakingskamer en wees het verzoek tot wraking van mr. Beukers-van Dooren af. Tevens werd bepaald dat een volgend wrakingsverzoek op dezelfde gronden niet in behandeling zou worden genomen, en dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 288579 HA RK 14-200
Beslissing van 22 oktober 2014 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van:

1.Adrianus Marius Lambertus van Rooij,

wonende te Zonhoven (België)
2.
[Verzoeker 2],
wonende te Zonhoven (België),
3.
[Verzoeker 3],
gevestigd te Sint Oedenrode,
4.
[Verzoeker 4],
gevestigd te Sint Oedenrode,
5.
[Verzoeker 5],
gevestigd te Sint Oedenrode,
6.
[Verzoeker 6],
gevestigd te Sint Oedenrode, en
7.
[Verzoeker 7],
gevestigd te Sint-Oedenrode,
verder ook te noemen [verzoekers]

1.Het verdere procesverloop

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het op 1 oktober 2014 van [verzoekers] ingekomen wrakingsverzoek met bijlagen, gericht tegen mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, senior rechter in deze rechtbank;
  • de van mr. Beukers-van Dooren op dit verzoek ingekomen schriftelijke reactie d.d. 1 oktober 2014;
  • het op 15 oktober 2014 van [verzoekers] ingekomen verzoek tot wraking van de wrakingskamer,
  • de processtukken in de hierna te noemen zaak, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van 16 oktober 2014.
  • Ofschoon op behoorlijke wijze opgeroepen is verzoeker sub 1. niet verschenen. Ook namens verzoeksters sub 2. tot en met 7. is niemand verschenen. Verder heeft mr. Beukers-van Dooren bericht evenmin te zullen verschijnen.

2.Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer

Vastgesteld moet worden dat [verzoekers] het verzoek tot wraking van de wrakingskamer baseert op identieke (hierna te noemen) gronden als hun wrakingsverzoek gericht tegen mr. Beukers-van Dooren. Het wettelijk stelsel ziet er echter op dat op een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk wordt beslist, zulks in het belang van een ongestoorde voortgang en afdoening van de zaak, waarin de wraking is opgeworpen. Hiermee verdraagt zich niet wraking op wraking op dezelfde gronden, zoals in het onderhavige geval. Sprake is dan ook van misbruik van het middel van wraking, hetgeen maakt dat [verzoekers] niet in hun wrakingsverzoek van de wrakingskamer kunnen worden ontvangen.

3.Het verzoek tot wraking van mr. Beukers-van Dooren

3.1.
Dit verzoek is door [verzoekers] opgeworpen in de hierna te noemen zaak met procedurenummer BRE 14/2330 LANDINR.
3.2.
Blijkens de van haar ingekomen schriftelijke reactie berust mr. Beukers-van Dooren, verder te noemen de rechter, niet in het verzoek tot haar wraking.

4.De gronden van het wrakingsverzoek

4.1
Verzoeker sub 1. heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst/PDB/Zwolle/kantoor Leeuwarden, gegeven op zijn bezwaarschrift tegen een aan hem opgelegde aanslag Landinrichtingsrente.
4.2
De behandeling van het beroep was voorzien voor de zitting van 7 oktober 2014, voor welke behandeling verzoeker sub 1. was opgeroepen onder opgave van de naam van de rechter als behandelend rechter.
4.3
Als grondslag voor hun wrakingsverzoek hebben [verzoekers] aangevoerd dat de rechter is gegijzeld als gevolg van het feit dat de opvolgende Belgische regeringen vanaf de tweede wereldoorlog geen uitvoering hebben gegeven aan het politieke testament van 25 februari 1944 van de Belgische Koning Leopold III, waardoor Nederland van de gehele Benelux een grote criminele organisatie heeft gemaakt.
4.4
Daarnaast voeren [verzoekers] aan dat, ondanks daartoe bestaande wettelijke plicht, de Nederlandse staat de in 1983 tot stand gekomen herziening van de Grondwet, met name van artikel 120, waarin sindsdien wordt bepaald “De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen”, niet heeft laten toetsen aan het Handvest van de Verenigde Naties en aan de Verdragen van de Europese Unie en evenmin ter toetsing aan de Belgische Grondwet heeft voorgelegd aan het Federale Belgische Parlement, de Kamer van Afgevaardigden van Luxemburg, het Benelux Parlement en het Belgisch Grondwettelijk Hof.
4.5
Ter onderbouwing van hun standpunt dat op grond van het vorenstaande sprake is van een vanuit Nederland grensoverschrijdende criminele (staats)organisatie verwijzen [verzoekers] naar een publicatie in het Belgisch Dagblad De Morgen van 11 maart 2009 over een intensievere samenwerking tussen het Belgisch en Nederlands parket en naar een door hen op 17 september 2014 bij het Hof van beroep te Antwerpen ingediend wrakingsverzoek van de daarin genoemde raadsheren, belast met de behandeling van de daarin genoemde zaak. Verder verwijzen [verzoekers] naar een veelheid van door hen overgelegde producties.

5.Het standpunt van de rechter

5.1.
In haar schriftelijke reactie voert de rechter aan dat ingevolge het bepaalde in afdeling 8:16 Algemene wet bestuursrecht een rechter door een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Naar haar opvatting heeft verzoeker sub 1. dergelijke feiten en omstandigheden niet aangevoerd. Zijn verzoek tot wraking bevat volgens haar geen argumenten die zijn gericht tegen haar persoon als rechter. De door hem aangevoerde bezwaren zijn van algemene aard, waarvoor het middel van wraking niet is bedoeld. De rechter verzoekt dan ook het wrakingsverzoek af te wijzen.
5.2.
Ten aanzien van het door de overige verzoeksters mede gedane wrakingsverzoek meent de rechter dat, nu zij geen partij zijn in de beroepsprocedure, dit verzoek ten aanzien van hen niet ontvankelijk moet worden verklaard.

6.De beoordeling en de gronden daarvoor

6.1.
Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Met de rechter moet worden vastgesteld, dat verzoekster sub 2. tot en met 7. geen partij zijn in de beroepsprocedure waarin het mede door hen ingediende wrakingsverzoek is gedaan. Alleen al om die reden kunnen zij in dit mede door hen ingediende verzoek niet worden ontvangen.
6.3.
Wat betreft het wrakingsverzoek voor zover gedaan door verzoeker sub 1. moet worden voorop gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer doet zich een dergelijke omstandigheid in het onderhavige geval niet voor.
6.5.
De wrakingskamer stelt met de rechter vast dat verzoeker zijn wrakingsverzoek uitsluitend baseert op algemene, niet op de rechter betrekking hebbende argumenten. Dit kan echter niet leiden tot een objectief gerechtvaardigde grond voor wraking van de rechter. Een wrakingsgrond moet zijn gelegen in feiten of omstandigheden die zien op (de persoon van) de rechter die de zaak, waarin de wraking zich voordoet, behandelt. Nu dergelijke specifiek op de rechter gerichte wrakingsgronden niet zijn aangevoerd, moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
6.6.
Geconstateerd moet worden dat verzoeker sub 1. op oneigenlijke gronden tot wraking van de rechter is overgegaan. Verzoeker sub 1., heeft daarmee verkeerd gebruik gemaakt van het middel van wraking. Dit moet eveneens als misbruik van dat middel moet worden aangemerkt. De wrakingskamer ziet daarin reden om op de voet van artikel 8:18, vierde lid Awb te bepalen dat een volgend op dezelfde gronden tegen de rechter ingediend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.

6.Beslissing

De rechtbank:
ten aanzien van het wrakingsverzoek gericht tegen de wrakingskamer:
verklaart [verzoekers] daarin niet ontvankelijk;
ten aanzien van het door [verzoekers] tegen mr. Beukers-van Dooren ingediende wrakingsverzoek:
  • verklaart verzoeksters sub 2. tot en met 7. niet ontvankelijk in dit (mede) door hen gedane wrakingsverzoek;
  • wijst het verzoek tot wraking, voor zover gedaan door verzoeker sub 1., af;
  • bepaalt dat een volgend tegen mr. Beukers-van Dooren in dezelfde zaak en op dezelfde gronden ingediend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen, en
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met procedurenummer BRE 14/2330 LANDINR zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 22 oktober 2014, door mrs. G.J.E. Poerink, M.C. de Regt en F.P.J. Schoonen, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier.
--