3.5.Het van die zitting opgemaakte proces-verbaal vermeldt voor zover hier relevant het volgende.
- De raadsman van verzoeker heeft verzocht te beslissen dat onderzoek wordt gedaan naar de gang van zaken rond de zitting van 10 juli 2014 en heeft dit verzoek als volgt toegelicht.
“De zaak van [medeverdachte] werd die dag in de ochtend aangevangen. Nadat er in die zaak was gerequireerd en gepleit, werd de zaak onderbroken tot circa 12:30 uur. De zaak van verdachte (lees: verzoeker) werd die ochtend behandeld na de zaak van [medeverdachte]. De officier van justitie werd, vlak voor haar requisitoir, in de gelegenheid gesteld een verzoek te doen tot klinische observatie van verdachte bij het Pieter Baan Centrum. De rechtbank ging daar vervolgens in mee. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank voorafgaand aan de zitting al wist dat de officier van justitie zou gaan vragen om een bevel tot observatie en dat de rechtbank daarin zou gaan bewilligen. Ik verzoek u hiernaar onderzoek te laten doen. U kunt dit onderzoek zelf uitvoeren of aan anderen overlaten. De situatie zoals geschetst, is ongewenst en in strijd met de goede procesorde. Er is voorafgaand aan de zitting van 10 juli 2014 overleg geweest tussen het Openbaar Ministerie en de rechtbank. De zaak [medeverdachte] werd alleen maar aangehouden, omdat de rechtbank op dat moment al wist dat er in de zaak van verdachte gevraagd zou gaan worden om bevel tot klinische observatie.”
- Na de officier van justitie in de gelegenheid te hebben gesteld haar standpunt op dit verzoek kenbaar te maken, en nadat vervolgens aan de raadsman en de officier van justitie nog de gelegenheid van re- en dupliek is geboden, heeft de meervoudige strafkamer beraadslaagd en heeft zij vervolgens het verzoek afgewezen. Zij heeft daarbij het volgende overwogen.
“De rechtbank deelt, in navolging van de officier van justitie, mede dat het overleg waarvan de raadsman vermoedt dat dit heeft plaatsgevonden, uitdrukkelijk niet heeft plaatsgehad. De beslissingen die zijn genomen op de zitting van 10 juli 2014, zijn genomen op basis van het dossier zoals dat er op dat moment lag en het verhandelde op de zitting. De NIFP-deskundigen gaven de rechtbank in hun rapportages een klinische observatie in overweging, omdat verdachte niet had meegewerkt aan het NIFP-onderzoek. De uitleg en motivering van de beslissing van de rechtbank om verdachte alsnog klinisch te laten observeren, staat in het proces-verbaal van de zitting van 10 juli 2014 alsook in het observatiebevel weergegeven.
De rechtbank acht nader onderzoek daarom niet nodig, omdat de grondslag daarvoor ontbreekt, en wijst het verzoek af.De rechtbank begrijpt dat de raadsman bovendien, separaat aan het onderhavige verzoek, reeds een verzoek tot onderzoek heeft ingediend bij de president van deze rechtbank.”
- De raadsman van verzoeker heeft hierop de meervoudige strafkamer gewraakt waartoe hij het volgende heeft aangevoerd:
“Het is naar de mening van de verdediging uitgesloten dat de rechtbank niet al aan het begin van de zitting van 10 juli 2014 heeft geweten dat de officier van justitie op die zitting zou gaan vragen om een klinische observatie van verdachte en dat de rechtbank hierin mee zou gaan. Het Openbaar Ministerie bedenkt zich kennelijk ineens dat verdachte misschien toch nog klinisch geobserveerd moet worden, terwijl verdachte op dat moment had willen meewerken aan persoonlijkheidsonderzoek, maar niet in de setting van een observatie. Op 10 juli 2014 begint de rechtbank met de zaak van [medeverdachte]. Zij houdt deze zaak vervolgens ambtshalve aan tot circa 12:30 uur. Daarvoor was in die zaak op dat moment geen enkele reden behalve dan dat de rechtbank kennelijk toen al wist dat zij in de zaak van verdachte tot aanhouding zou gaan besluiten wegens een klinische observatie bij het Pieter Baan Centrum. Gelet op dit alles vind ik dat er een vrees voor vooringenomenheid bestaat. Dit is ook de aanleiding geweest van mijn verzoek tot onderzoek naar de gang van zaken, welk verzoek zojuist door de rechtbank afgewezen. Ik doe het verzoek tot wraking om deze rechtbank en het Openbaar Ministerie tegen zichzelf te beschermen. Ik begrijp nu wel dat mijn cliënt zich bij deze rechtbank niet veilig voelt. Het overleg dat voorafgaand aan de zitting van 10 juli 2014 tussen het Openbaar Ministerie en de rechtbank heeft plaatsgevonden, is volstrekt ongeoorloofd. Niet langer kan worden aangenomen dat de rechtbank onpartijdig is. De grond van dit verzoek is dus, kort samengevat, dat er een sterk vermoeden bestaat dat er ongeoorloofd overleg heeft plaatsgevonden, hetgeen onderzocht moet worden.”