ECLI:NL:RBZWB:2014:7175

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
C/02/285878 HA RK 14-161
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak wegens vermeende vooringenomenheid

Op 20 oktober 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het wrakingsverzoek van een gedetineerde verzoeker afgewezen. Het verzoek was gericht tegen mr. D. van Kralingen, die als voorzitter van de strafraadkamer optrad in een eerdere zitting. De verzoeker, die gedetineerd was in de P.I. Amsterdam, had zijn raadsman, mr. J. Boone, gemachtigd om het wrakingsverzoek in te dienen. Dit verzoek volgde op een eerdere zitting op 30 juli 2014, waar de raadsman had gesuggereerd dat er mogelijk onterecht contact was geweest tussen de rechter en de officier van justitie. De rechter had het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak afgewezen, wat de raadsman als een blijk van vooringenomenheid beschouwde.

De rechtbank oordeelde dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden die tot het verzoek leidden, al bekend waren op het moment dat de rechter zijn beslissing had genomen. De rechtbank benadrukte dat een wrakingsverzoek moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden, en dat dit verzoek niet kan worden ingediend nadat de rechter al een beslissing heeft genomen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het wrakingsverzoek niet alleen proceduraal correct was, maar ook dat de argumenten van de raadsman niet voldoende waren om de schijn van vooringenomenheid te onderbouwen.

De beslissing om het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk te verklaren werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken. De rechtbank stelde dat het niet honoreren van het verzoek om aanhouding een processuele beslissing was die niet de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechtbank concludeerde dat de verzoeker niet in zijn wrakingsverzoek kon worden ontvangen, waardoor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet aan de orde kwam.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: C/02/285878 HA RK 14-161
Beslissing van 20 oktober 2014 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de P.I. Amsterdam, Huis van Bewaring Demersluis,
verzoeker,
raadsman: mr. J. Boone, advocaat en kantoorhoudende te Wijk bij Duurstede.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van de rechtbank van 30 juli 2014, waarin vermeld het namens verzoeker mondeling gedane wrakingsverzoek, gericht tegen mr. D. van Kralingen, als voorzitter/enkelvoudig lid van die raadkamer;
  • de van mr. Kralingen op het wrakingsverzoek ingekomen schriftelijke reactie van 27 augustus 2014;
  • de processtukken in na te noemen strafzaak, en
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 15 oktober 2014, waarbij is verschenen namens verzoeker zijn raadsman mr. Boone, voornoemd. Hoewel daarvoor uitgenodigd is namens het openbaar ministerie niemand verschenen.

2.Het verzoek

Het verzoek strekt tot wraking van mr. Van Kralingen, als enkelvoudig lid van de strafraadkamer van de rechtbank, en als zodanig op voormelde zitting van 30 juli 2014 belast met de behandeling van het door verzoeker gedane verzoek tot opheffing subsidiair schorsing van zijn voorlopige hechtenis, aan verzoeker opgelegd in de tegen hem dienende strafzaak, met parketnummer 02/820708-13. Blijkens de van hem ingekomen schriftelijke reactie berust mr. Van Kralingen, verder te noemen de rechter, niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
In de hiervoor genoemde strafzaak wordt aan verzoeker ten laste gelegd het plegen van seksueel misbruik van minderjarigen. De inhoudelijke behandeling van de zaak door de meervoudige strafkamer heeft plaatsgevonden op 10 juli 2014. Die behandeling is op verzoek van de officier van justitie aangehouden, teneinde verzoeker klinisch te observeren in het Pieter Baan Centrum.
3.2.
Verzoeker heeft , nadat een op deze zitting gedaan verzoek tot opheffing subsidiair schorsing van zijn voorlopige hechtenis was afgewezen, wederom een dergelijk verzoek gedaan, welk verzoek is behandeld ter zitting van de strafraadkamer op 30 juli 2014.
3.3.
Blijkens het van die zitting opgemaakte proces-verbaal heeft de raadsman van verzoeker verklaard dat hij een probleem heeft met de zaak van zijn cliënt, omdat hij de indruk heeft dat de strafkamer in die zaak buiten de zitting om contact heeft gehad met de officier van justitie. De raadsman heeft op grond daarvan verzocht de zaak aan te houden en een onderzoek daarnaar in te stellen. De rechter heeft, na de officier van justitie en verzoeker te hebben gehoord, het volgende verklaard:
“Ik zal u zeggen wat ik van de zaak vind. De raadsman komt met een ernstige beschuldiging in de richting van de rechtbank. Ik vind dat hij dit op de volgende zitting bij de MK moet aankaarten. Ik zit hier om te beslissen op het verzoek over de voorlopige hechtenis. Ik zal de zaak niet aanhouden. Ik wijs het verzoek af.”
3.4.
De raadsman van verzoeker heeft hierop de rechter gewraakt.

4.De gronden van de wraking

4.1.
De raadsman van verzoeker voert aan dat de rechter heeft geweigerd een beslissing te nemen op het verzoek tot aanhouding van de behandeling van het opheffings/schorsingsverzoek, welke weigering verzoeker als een blijk van vooringenomenheid heeft opgevat.
4.2.
Die aanhouding was immers noodzakelijk voor het doen van onderzoek naar een merkwaardige gang van zaken bij de behandeling van de strafzaak van verzoeker er zitting 10 juli 2014, .
4.3.
Aan die gang van zaken kan volgens verzoeker geen andere conclusie worden verbonden dan dat er vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen de meervoudige strafkamer en de officier van justitie over de op die zitting op verzoek van officier van justitie bevolen klinische observatie in het Piet Baan Centrum van verzoeker.

5.Het standpunt van de rechter

5.1.
In zijn reactie schetst de rechter het chronologische verloop van zijn behandeling van het verzoek van verzoeker tot opheffing subsidiair schorsing van diens voorlopige hechtenis. De rechter voert daarbij aan dat hij, nadat de raadsman van verzoeker had verzocht de behandeling van het verzoek aan te houden en onderzoek in te stellen naar het door hem veronderstelde contact tussen de meervoudige strafkamer en de officier van justitie voorafgaande aan de laatste zitting, heeft besloten de zaak niet aan te houden, waarna hij de verzoeken tot opheffing en schorsing heeft afgewezen. Vervolgens heeft de raadsman van verzoeker hem mondeling gewraakt.
5.2.
De rechter betoogt verder dat hij de terechtzitting niet met toepassing van artikel 513, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering heeft geschorst, omdat hij zich op het standpunt heeft gesteld en nog steeds stelt, dat het verzoek niet (meer) ter terechtzitting is gedaan, omdat aan die zitting immers, na zijn mededeling van zijn beslissing, een einde was gekomen.
5.3.
De rechter voert voorts aan dat, voor zover het verzoek is gebaseerd op zijn beslissing om de zaak niet aan te houden voor nader onderzoek, dit een processuele beslissing betreft, die niet zozeer onbegrijpelijk is, dat daarmee de schijn van vooringenomenheid zou zijn gewekt. Het niet honoreren van die aanhouding is immers gebaseerd op zijn standpunt dat de raadsman van verzoeker voor zijn verzoek om een onderzoek als hiervoor genoemd in de raadkamer “aan het verkeerde loket was” en hij dit verzoek aan de orde moet stellen bij de meervoudige strafkamer.
5.4.
Het verzoek tot wraking dient volgens de rechter als tardief niet-ontvankelijk te worden verklaard. Een andere beslissing zou naar zijn opvatting betekenen dat een wrakingsverzoek zou verworden tot een rechtsmiddel tegen een onwelgevallige processuele beslissing. Subsidiair is de rechter van mening dat het verzoek behoort te worden afgewezen.

6.De beoordeling

6.1.
Ingevolge artikel 513 Wetboek van Strafvordering dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
6.2.
Blijkens arresten van de Hoge Raad van 18 december 1998 (LJN AD2977) en 2 november 2010 (LJN BN2366) kan een wrakingsverzoek worden ingediend in elke stand van het geding totdat een einduitspraak is gedaan. Dit uitgangspunt is eveneens opgenomen in artikel 4.4 van het wrakingsprotocol Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Wraking strekt immers ertoe te voorkomen dat de door een verzoeker niet onpartijdig of vooringenomen geachte rechter over zijn zaak oordeelt en beslist. Als de betrokken rechter die de zaak heeft behandeld een beslissing heeft genomen, kan die beslissing niet meer worden voorkomen.
6.3.
Het vorenstaande brengt met zich dat een wrakingsverzoek niet kan worden gedaan onmiddellijk nadat de rechter ter zitting mondeling uitspraak heeft gedaan. In dat geval heeft immers de rechter zijn oordeel gevormd en zijn beslissing genomen, waarmee iedere verdere bemoeienis van de rechter met de door hem behandelde zaak heeft opgehouden.
6.4.
Anders dan de raadsman van verzoeker van mening is, heeft de rechter niet geweigerd op het verzoek om aanhouding van de zaak te beslissen. Integendeel, blijkens het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer heeft de rechter op dit verzoek beslist. Hij heeft dit niet gehonoreerd en heeft dit ook gemotiveerd. Dat het proces-verbaal op dit punt onjuist zou zijn, is niet gebleken; er bestaat daarvoor geen enkele aanwijzing.
6.5.
Ook al zou moet worden uitgegaan van de juistheid van het standpunt van de raadsman van verzoeker, dan nog moet worden geconstateerd dat met de afwijzende beslissing van de rechter op het verzoek tot opheffing subsidiair schorsing van de voorlopige hechtenis aan de behandeling van dat verzoek door de rechter een einde is gekomen. Bovendien kunnen in dat geval de aangevoerde argumenten tegen de weigering om op het aanhoudingsverzoek te beslissen niet langs de weg van het middel van wraking aan de orde worden gesteld.
6.6.
Het vorengaande kan tot geen andere conclusie leiden dan dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend. Dit betekent dat verzoeker niet in zijn verzoek tot wraking kan worden ontvangen, zodat aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek niet kan worden toegekomen.

7.De beslissing

De rechtbank
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven op 20 oktober 2014 door mrs. G.J.E. Poerink, M. Breeman en B.F.Th. de Roos, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, griffier, en in het openbaar uitgesproken.
--