ECLI:NL:RBZWB:2014:7166

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
20 oktober 2014
Zaaknummer
AWB-14_938
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en de vereisten van artikel 52 AWR in belastingrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die een autorijschool exploiteert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had een informatiebeschikking afgegeven omdat de belanghebbende niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 47 en 52 van de Algemene wet rijksbelastingen (AWR). De rechtbank oordeelde dat de informatiebeschikking terecht was opgelegd, omdat de administratie van de belanghebbende ernstige gebreken vertoonde. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende niet in staat was om de vereiste gegevens te verstrekken die nodig zijn voor de heffing van belasting, en dat de administratie niet hersteld kon worden vanwege de niet herstelbare gebreken. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en gelastte de inspecteur om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 165 te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het kader van een boekenonderzoek dat was ingesteld bij de belanghebbende, waarbij gebreken in de administratie werden geconstateerd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet voldeed aan de eisen van artikel 52 AWR, wat leidde tot de handhaving van de informatiebeschikking door de inspecteur. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, maar erkende de onvolkomenheden in de procedure van de inspecteur, wat leidde tot de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 14/938
uitspraak van 16 oktober 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 januari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking met dagtekening 4 juni 2013.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2014 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van haar tante, [A], en namens de inspecteur [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 165 aan deze vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. Zij exploiteert een autorijschool en maakt hierbij gebruik van één lesauto. Er worden zowel theorie- als praktijklessen verzorgd.
2.2.
Er is een boekenonderzoek ingesteld bij belanghebbende waarbij de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en omzetbelasting over de jaren/tijdvakken 2009 tot en met 2011 zijn onderzocht. Tijdens dat onderzoek heeft de controleambtenaar een aantal gebreken in de administratie geconstateerd. De inspecteur heeft in dat verband aan belanghebbende op 6 mei 2013 een brief gezonden waarin wordt verzocht om een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden.
2.3.
Nu belanghebbende de brief van 6 mei 2013 niet volledig heeft beantwoord en gelet op de geconstateerde gebreken in de administratie heeft de inspecteur een informatiebeschikking afgegeven met dagtekening 4 juni 2013. Hierin staat, voor zover van belang:
“(…)
De door u en uw boekhouder ter beschikking gestelde administratie en bescheiden zijn onvoldoende en /of vormen gebreken om tot de juiste omzetberekening te komen.
(…).
Het gaat om de volgende gebreken en geconstateerde feiten in de controleperiode:
  • er is door u geen deugdelijke sluitende kasadministratie bijgehouden; zo zijn er verschillen aangetroffen tussen de financiële vastleggingen volgens het bijgehouden leerlingenbestand en het kasboek;
  • de adviseur heeft in 2011 in de financiële administratie via het memoriaal correctieboekingen gemaakt: hierdoor werd alsnog een hogere omzet en meer verschuldigde omzetbelasting verantwoord, van ontvangsten die eerder kennelijk in privé contant zijn ontvangen; ook hieruit blijkt dat dat er door u geen deugdelijke kasadministratie werd gevoerd;
  • (…)
  • De in uw leerlingenbestand verantwoorde ontvangsten van de examengelden voor het praktijkexamen zijn aanzienlijk lager dan mag worden verwacht op grond van de datums dat praktijkexamens zijn afgelegd volgens ditzelfde leerlingenbestand; voor deze verschillen werd door u geen aannemelijke verklaring gegeven;
  • (…)”.
2.6.
Belanghebbende heeft op de informatiebeschikking gereageerd bij brief van 25 juni 2013 en bij dezelfde brief bezwaar aangetekend tegen de informatiebeschikking.
2.7.
Met dagtekening 10 januari 2014 heeft de inspecteur uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de informatiebeschikking. Hij is gedeeltelijk aan het bezwaar tegemoet gekomen nu belanghebbende met haar schrijven van 25 juni 2013 de in de brief van 6 mei 2013 gestelde vragen voldoende heeft beantwoord en daarmee aan de informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan. De informatiebeschikking heeft de inspecteur gehandhaafd voor zover deze betrekking heeft op het niet voldoen aan de administratieve verplichtingen opgelegd op grond van artikel 52 van de AWR.
2.8.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of voldaan is aan de vereisten van artikel 52 van de AWR.
2.9.
Artikel 52a, eerste lid, van de AWR, luidt voor zover hier van belang:

1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
2.10.
Artikel 52 van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang:
“1. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, zelfstandig beroep of werkzaamheid naar de eisen van dat bedrijf, dat zelfstandig beroep of die werkzaamheid op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
2.
2. Administratieplichtigen zijn:
3.
a. (…)
4.
b. natuurlijke personen die een bedrijf of zelfstandig een beroep uitoefenen, alsmede natuurlijke personen die belastbare winst uit onderneming als bedoeld in artikel 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 genieten;
(…)”
2.11.
Belanghebbende heeft in haar beroepschrift te kennen gegeven dat “onze administratie werkelijk niet naar behoren is verzorgd”. Verder heeft zij in diverse stukken verklaard dat praktijkexamengelden niet in de boekhouding zijn verantwoord. De verklaring van belanghebbende ter zitting dat wel alle praktijkopbrengsten zijn aangegeven, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande, ongeloofwaardig. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat in 2011 via correctieboekingen eerder niet geboekte ontvangsten zijn bijgeboekt die hebben geleid tot hogere omzetten. In het “Verslag van de eindbespreking van het boekenonderzoek” van 17 juli 2013 heeft de inspecteur de praktijkexamengelden (inclusief 19% BTW) aan de hand van de CBR-lijst becijferd op € 18.526 (2009), € 12.450 (2010) en € 15.155 (2011). Volgens de inspecteur heeft belanghebbende een substantieel deel van die opbrengsten niet in de administratie verwerkt. De verantwoorde omzet (exclusief BTW) volgens de administratie bedroeg voor die jaren € 40.434 (2009), € 25.119 (2010) en € 38.300 (2011). Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk dat een aanzienlijk deel van de omzet niet in de administratie is opgenomen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de vereisten van artikel 52 van de AWR en heeft de inspecteur de informatiebeschikking, voor zover deze betrekking heeft op artikel 52 van de AWR, terecht bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
2.12.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.13.
Ingevolge artikel 27e, tweede lid, van de AWR stelt de rechtbank bij ongegrondverklaring van het beroep, een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank kan de administratie niet achteraf zodanig op orde worden gebracht dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen en de voor de heffing van belasting van belang zijnde gegevens, kunnen worden afgeleid. Daarvoor vertoont de administratie teveel niet herstelbare gebreken. De rechtbank wijst hierbij met name op de gebrekkige kasadministratie, terwijl nagenoeg alle ontvangsten contant plaatsvonden. Gelet hierop zal de rechtbank belanghebbende geen nieuwe termijn stellen zoals bedoeld in artikel 27e, tweede lid van de AWR.
2.14.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank ziet wel grond de inspecteur te gelasten het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 165 aan deze te vergoeden. Bij brief van 27 juni 2014 heeft de inspecteur een verweerschrift ingediend waarbij een controlerapport was gevoegd dat betrekking had op een andere belastingplichtige. Voorts ontbrak in de stukken van het geding het bezwaarschrift van 25 juni 2013, zodat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Ter zitting heeft de inspecteur dit hersteld en het bezwaarschrift alsnog overgelegd. Gelet op deze onvolkomenheden heeft de rechtbank grond gezien tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan op 16 oktober 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.