In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in een procedure over vervroegde onteigening door de Gemeente Oosterhout. De Gemeente vorderde onteigening van twee percelen grond, noodzakelijk voor de realisatie van het bestemmingsplan "De Contreie". De dagvaarding voor de onteigening werd op 13 januari 2014 uitgebracht, na een Koninklijk Besluit van 16 oktober 2013 dat de onteigening mogelijk maakte. De Gemeente had geprobeerd de percelen minnelijk te verwerven, maar dit was niet gelukt. De gedaagde, die eigenaar was van de percelen, voerde aan dat de Gemeente niet voldoende had gedaan om tot een minnelijke overeenkomst te komen en dat de onteigening prematuur was, omdat de gronden niet binnen vijf jaar ontwikkeld zouden worden.
De rechtbank oordeelde dat de Gemeente voldoende pogingen had ondernomen om de percelen minnelijk te verwerven en dat de onteigening niet prematuur was. De rechtbank stelde vast dat de Gemeente binnen de vereiste termijn van vijf jaar met de werkzaamheden moest beginnen, wat voldoende urgentie voor de onteigening met zich meebracht. De rechtbank sprak de vervroegde onteigening uit en bepaalde het voorschot op de schadeloosstelling op € 555.750,00, met een zekerheidstelling van € 61.750,00 voor de gedaagde. De rechtbank wees ook de BN de Stem aan als het nieuwsblad waarin een uittreksel van het vonnis gepubliceerd moest worden. De zaak werd vervolgens naar de rolzitting van 7 januari 2015 verwezen voor verdere behandeling.