ECLI:NL:RBZWB:2014:7129

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
C/02/275963 / HA ZA 14-51
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervroegde onteigening door de Gemeente Oosterhout voor de realisatie van bestemmingsplan "De Contreie"

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2014 uitspraak gedaan in een procedure over vervroegde onteigening door de Gemeente Oosterhout. De Gemeente vorderde onteigening van twee percelen grond, noodzakelijk voor de realisatie van het bestemmingsplan "De Contreie". De dagvaarding voor de onteigening werd op 13 januari 2014 uitgebracht, na een Koninklijk Besluit van 16 oktober 2013 dat de onteigening mogelijk maakte. De Gemeente had geprobeerd de percelen minnelijk te verwerven, maar dit was niet gelukt. De gedaagde, die eigenaar was van de percelen, voerde aan dat de Gemeente niet voldoende had gedaan om tot een minnelijke overeenkomst te komen en dat de onteigening prematuur was, omdat de gronden niet binnen vijf jaar ontwikkeld zouden worden.

De rechtbank oordeelde dat de Gemeente voldoende pogingen had ondernomen om de percelen minnelijk te verwerven en dat de onteigening niet prematuur was. De rechtbank stelde vast dat de Gemeente binnen de vereiste termijn van vijf jaar met de werkzaamheden moest beginnen, wat voldoende urgentie voor de onteigening met zich meebracht. De rechtbank sprak de vervroegde onteigening uit en bepaalde het voorschot op de schadeloosstelling op € 555.750,00, met een zekerheidstelling van € 61.750,00 voor de gedaagde. De rechtbank wees ook de BN de Stem aan als het nieuwsblad waarin een uittreksel van het vonnis gepubliceerd moest worden. De zaak werd vervolgens naar de rolzitting van 7 januari 2015 verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/275963 / HA ZA 14-51
Vonnis van 2 juli 2014
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE OOSTERHOUT,
zetelend te Oosterhout,
eiseres,
advocaat mr. E.W.J. de Groot te Breda,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg.
Partijen zullen hierna de Gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De dagvaarding waarbij de vervroegde onteigening wordt gevorderd is op 13 januari 2014 uitgebracht.
1.2.
Op 18 november 2013 is ter griffie een afschrift van de Staatscourant van 13 november 2013, waarin het aan de onteigening ten grondslag liggende Koninklijk Besluit tot onteigening van 16 oktober 2013 is openbaar gemaakt, en een door de burgemeester van de Gemeente afgegeven verklaring dat de in artikel 63 lid 2 van de Onteigeningswet (Ow) vereiste stukken binnen de Gemeente ter inzage hebben gelegen gedeponeerd.
1.3.
Bij dagvaarding heeft de Gemeente het volgende gesteld.
1.3.1.
Bij KB van 16 oktober 2013, nr. 13.002141, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 13 november 2013, nr. 30933 zijn onder andere de hierna onder punt 1.3.2. te vermelden onroerende zaken aangewezen ter onteigening ingevolge artikel 77 Ow ten name van de Gemeente en ten behoeve van de realisatie van het bestemmingsplan “De Contreie” en het uitwerkingsplan “De Contreie uitwerkingsplan I”.
1.3.2.
In het hiervoor genoemde KB zijn de volgende percelen ter onteigening aangewezen:
- Grondplannummer 2, te onteigenen grootte 00.51.50 ha, kadastrale aanduiding gemeente
Oosterhout, omschrijving: wonen, erf en tuin ter grootte van 00.51.50 ha;
- Grondplannummer 3, te onteigenen grootte 00.09.00 ha, kadastrale aanduiding gemeente
Oosterhout, omschrijving: terrein (nieuwbouw bedrijvigheid) ter grootte van 00.09.00.
1.3.3.
In het KB is als eigenaar van de percelen aangewezen:
­[naam eigenaar perceel].
1.3.4.
Aan de Gemeente zijn geen belanghebbenden in de zin van artikel 3 en 4 van de onteigeningswet bekend.
1.3.5.
De Gemeente is er niet in geslaagd, ondanks pogingen daartoe, om de eigendom van voornoemde percelen in der minne te verkrijgen.
1.3.6.
De Gemeente heeft heeft ter verkrijging van de percelen ter zake van schadeloosstelling aan [gedaagde] een bedrag van € 617.500,00 aangeboden. Dit bedrag is exclusief kosten voor deskundige bijstand.
1.3.7.
Bij verzoekschrift van 18 november 2013 heeft de Gemeente de rechtbank verzocht om overeenkomstig artikel 54a Ow een rechter-commissaris en drie deskundigen te benoemen en om een dag te bepalen waarop de opneming door de deskundigen van de ligging en gesteldheid van hetgeen onteigend dient te worden zal plaatsvinden. Bij beschikking van deze rechtbank van 28 februari 2014 heeft de rechtbank een rechter-commissaris en deskundigen benoemd en bepaald dat de opneming van het te onteigenen perceel zal plaatsvinden op dinsdag 27 mei 2014. De opneming heeft inmiddels plaatsgevonden.
1.3.8.
De Gemeente vordert dat de rechtbank:
Bij vervroeging als bedoeld in artikel 54f Ow ten name van de Gemeente de onteigening uitspreekt van de onroerende zaken op de grondplantekening geduid met de nummers 2 en 3 in het KB van 16 oktober 2013 nader vermeld als:
­ het perceel kadastraal bekend [kadasternummer], ter grootte van 00.51.50 ha (grondplannummer 2);
­ het perceel kadastraal bekend [kadasternummer], ter grootte van 00.09.00 ha (grondplannummer 3).
Met bepaling:
- van het voorschot op 90% van de aangeboden schadeloosstelling voor de te onteigenen percelen [kadasternummers] te weten een bedrag van € 55.750,00;
- van het bedrag en de wijze van zekerheidsstelling indien gedaagden geen afstand
doen van zekerheidsstelling;
  • van het bedrag van de uiteindelijke schadeloosstelling nader bij vonnis vast te stellen met veroordeling van de Gemeente tot betaling van dat bedrag voor zover niet reeds als voorschot uitgekeerd, indien het bij dagvaarding gedane aanbod door [gedaagde] niet wordt aanvaard;
  • dat het in de procedure met zaaknummer/rolnummer C/02/273267 HA RK 13/249 uit te brengen voorlopig oordeel heeft te gelden als (concept) deskundigenrapport in de onderhavige procedure;
  • van, ingevolge artikel 54j lid 2 Ow, voor zover van toepassing, de data voor nederlegging van het (concept)deskundigenrapport;
  • van de nieuws- of advertentiebladen waarin het vonnis bij uittreksel door de griffier van de rechtbank zal worden geplaatst.
1.4.
[gedaagde] heeft geconcludeerd van antwoord. Hij concludeert dat de rechtbank:
  • de Gemeente niet-ontvankelijk verklaart in haar vordering tot vervroegde onteigening, althans deze aan haar te ontzeggen, althans deze af te wijzen als onbewezen en/of ongegrond;
  • indien de vordering van de Gemeente tot vervroegde onteigening wordt toewezen, de in de wet voorgeschreven procedure tot vaststelling van de schadeloosstelling volgt en de Gemeente dan veroordeelt tot betaling aan [gedaagde] van de volledige schadeloosstelling ingevolge artikel 40 Ow, met veroordeling van de Gemeente in de kosten van het geding, waaronder de kosten van juridische bijstand alsmede de door [gedaagde] gemaakte deskundigenkosten met de bepaling, dat indien de Gemeente over de uiteindelijke schadeloosstelling als die hoger is dan het voorschot de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf datum na het wijzen van het vonnis tot de dag van voldoening.
1.5.
De zaak is op 20 mei 2014 bepleit. Beide partijen hebben pleitnotities en producties in het geding gebracht.

2.Het geschil en de beoordeling daarvan

2.1.
De gemeenteraad van de Gemeente heeft de Kroon door middel van een besluit van 28 februari 2012 verzocht om ten name van de Gemeente over te gaan tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening op grond van artikel 77 Ow welke onroerende zaken nodig zijn voor de realisatie van het bestemmingsplan “De Contreie” en het uitwerkingsplan “De Contreie uitwerkingsplan I”. Bij brief van 16 mei 2012 hebben burgemeester en wethouders het raadsbesluit ter besluitvorming voorgedragen aan de Kroon.
2.2.
Voorafgaand aan de terinzagelegging is het ontwerp van het te nemen KB toegezonden aan belanghebbenden en de Gemeente en zijn belanghebbenden gewezen op de mogelijkheid tot het naar voren brengen van zienswijzen tegen het ontwerpbesluit. [gedaagde] heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt.
2.3.
Bij KB van 16 oktober 2013, nr. 13.002141, gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant van 13 november 2013, nr. 30933 zijn de gronden van onder andere [gedaagde] zoals vorenstaand opgenomen onder punt 1.3.2., aangewezen ter onteigening ten name van de Gemeente. De Gemeente vordert thans vervroegde onteigening op basis van het KB van 16 oktober 2013 omdat zij er niet in geslaagd is de gronden bij minnelijke overeenkomst, ondanks pogingen daartoe, te verkrijgen.
2.4.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt dat de Gemeente in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, althans dat haar vorderingen dienen te worden afgewezen. Indien en voor zover de rechtbank de vordering toewijst dient de Gemeente veroordeeld te worden tot betaling van de volledige schadeloosstelling. De Gemeente dient voorts in de kosten van het geding veroordeeld te worden, de kosten van juridische bijstand en de door [gedaagde] gemaakte deskundigenkosten daaronder begrepen en zo de schadeloosstelling hoger is dan het voorschot te bepalen dat de Gemeente de wettelijke rente daarover verschuldigd is met ingang van de dag na het wijzen van het vonnis tot aan de dag van voldoening.
2.5.
Minnelijk overleg
2.5.1.
De Gemeente heeft volgens [gedaagde] onvoldoende gedaan om hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst te verkrijgen en daarmee niet voldaan aan artikel 17 Onteigeningswet (Ow). [gedaagde] stelt daartoe het navolgende. Het perceel kadastraal bekend [kadasternummer] wordt gebruikt voor wonen, Het perceel kadastraal bekend [kadasternummer] is in gebruik voor het bedrijf, [naam bedrijf gedaagde] dat is gespecialiseerd in loonwerk, grondverzet, verhuur van graafmachines en de verhuur van stallingruimte voor caravans. Als gevolg van de onteigening verliest [gedaagde] zijn bedrijfspand. [gedaagde] is voornemens nog vele jaren zijn bedrijf voort te zetten. Uitgangspunt voor [gedaagde] is dat hij financieel en planologisch in de gelegenheid gesteld moet worden zijn bedrijf voort te zetten. [gedaagde] dient elders in de gemeente een vergelijkbare bedrijfslocatie aangeboden te krijgen. Hij heeft dat van begin af aan aan de Gemeente duidelijk gemaakt. De aan [gedaagde] toekomende schadeloosstelling moet dus berekend worden op basis van reconstructie. De Gemeente heeft zich echter steeds op het standpunt gesteld dat uit de leeftijd van [gedaagde] voortvloeit dat hij zijn bedrijfsvoering staakt en dat uitgangspunt voor de aan [gedaagde] toekomende schadeloosstelling liquidatie is. De Gemeente heeft dat standpunt niet, althans onvoldoende gemotiveerd. [gedaagde] stelt dat gelet op de huidige maatschappelijke opvattingen zijn leeftijd geen argument kan zijn om liquidatie te nemen als uitgangspunt voor de hem toekomende schadeloosstelling. Gelet op de verschillende uitgangspunten van [gedaagde] en de Gemeente heeft het overleg dat enkele keren tussen [gedaagde] en de Gemeente heeft plaatsgevonden niet tot overeenstemming geleid. De Gemeente is nooit bereid geweest om het debat met betrekking tot het uitgangspunt voor de schadeloosstelling aan te gaan. De Gemeente heeft nooit inhoudelijk gereageerd op de door [gedaagde] aangedragen vervangende locaties en daarop betrekking hebbende berekeningen. De Gemeente heeft subsidiair het standpunt ingenomen dat indien en voor zover van reconstructie uit zou moeten worden gegaan [gedaagde] het verplaatsten van zijn bedrijf naar een andere locatie zelf kan financieren uit de verkoopopbrengst van eerder aan de Gemeente verkochte gronden. De Gemeente kan de opbrengst van andere onroerende zaken waarop de onderhavige onteigeningsprocedure geen betrekking heeft niet betrekken bij de berekening van de schadeloosstelling die [gedaagde] in het kader van deze onteigening toekomt. Het bod van de Gemeente van € 850.000,00 van 3 maart 2009 heeft [gedaagde] van de hand gewezen omdat dat ook uitgaat van liquidatie. Dat geldt ook voor de overige aanbiedingen. Daarbij is onvoldoende rekening gehouden met de gevolgen van de onteigening voor [gedaagde]. De Gemeente heeft in strijd gehandeld met de goede trouw die de onderhandelingen beheerst omdat zij geen, althans onvoldoende oog heeft gehad voor de gerechtvaardigde belangen van [gedaagde] bij voortzetting van zijn bedrijf elders in de regio. [gedaagde] bestrijdt gemotiveerd hetgeen de Kroon heeft overwogen ter motivering van het oordeel dat de Gemeente voldoende, doch vruchteloos gebleken pogingen heeft ondernomen om tot minnelijke overeenstemming te komen. De Gemeente heeft, in tegenstelling tot hetgeen waarvan de Kroon kennelijk uitgaat, geen aanbod gedaan dat wat betreft omvang, faciliteiten en gebruiksmogelijkheden vergelijkbaar is met het huidige bedrijf. De door [gedaagde] voorgestelde opties zijn door de Gemeente ongemotiveerd van de hand gewezen en de Kroon neemt deze ongemotiveerde stelling van de Gemeente zondermeer over. Het Koninklijk Besluit is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand gekomen. Niet voldoende is dat er minnelijk overleg heeft plaatsgevonden, de Gemeente had reële opties voor een alternatieve locatie moeten onderzoek en aanbieden. Dat heeft de Gemeente niet gedaan. Daardoor en door het ongemotiveerd van de hand wijzen van de door [gedaagde] aangedragen alternatieven heeft de Gemeente niet voldaan aan haar verplichting het perceel in minnelijk overleg te verwerven. [gedaagde] bestrijdt nadrukkelijk dat hij zijn bedrijf inmiddels zou hebben verplaatst. De zoon van [gedaagde] heeft een bedrijfslocatie gekocht maar op die locatie wordt slechts een klein deel van de activiteiten van de vennootschap uitgeoefend.
2.5.2.
De Gemeente betwist gemotiveerd dat niet serieus minnelijk is onderhandeld en dat er niet serieus gekeken is of er alternatieve locaties voorhanden waren. De Gemeente verwijst naar de als productie 1 overgelegde gespreksverslagen van een 10-tal gesprekken die hebben plaatsgevonden tussen 19 december 2009 en 18 februari 2013 en naar een viertal brieven/e-mailberichten van 17 en 11 februari 2009, 5 januari 2012 en 13 september 2013. De Gemeente heeft ook een aantal biedingen gedaan. Deze biedingen zijn gebaseerd op de taxaties van een landelijk erkend taxatiebureau. De Gemeente is van mening dat zij op die taxaties mocht afgaan omdat er geen reden is om te twijfelen aan de inhoud daarvan of aan de deskundigheid van de taxateur. De Gemeente stelt serieuze pogingen ondernomen gedaan te hebben om de te onteigenen zaak minnelijk te verkrijgen maar partijen zijn niet tot een akkoord gekomen. In een dergelijk geval is de Gemeente gerechtigd om een onteigeningsprocedure te starten. De Gemeente wijst er op dat de zoon van [gedaagde] de uiteindelijk door [gedaagde] gewenste kavel aan de [straatnaam] heeft aangekocht waarmee de zoektocht naar een alternatief is achterhaald. [gedaagde] heeft samen met zijn zoon een vennootschap onder firma [naam V.O.F.] Wat betreft de procedure betreft stelt de Gemeente dat de rechtbank de vraag moet beantwoorden of de Kroon in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat een noodzaak/urgentie bestaat. De Gemeente is van mening dat het oordeel van de Kroon zorgvuldig tot stand is gekomen en afdoende is gemotiveerd. De Gemeente heeft aan de Kroon een logboek overgelegd dat zorgvuldig en gedocumenteerd aangeeft hoe de onderhandelingen zijn verlopen en ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is de beschikbaarheid van vervangende locaties en de vraag of sprake zou moeten zijn van één of twee locaties, waarvan één voor de vennootschap onder firma en één voor de caravanstalling uitgebreid aan de orde geweest. De Kroon heeft alle informatie verzameld, de belangen in beeld gebracht en gewogen en gemotiveerd aangegeven dat minnelijke overeenstemming niet in het verschiet lag. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de Kroon in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten dat de onteigening noodzakelijk was. De Gemeente stelt gemotiveerd dat het niet aan haar is om aan te tonen dat de door [gedaagde] aangedragen alternatieven niet (planologisch) geschikt waren voor bedrijfsverplaatsing en dat bij gebreke daar van niet onteigend mag worden. De Onteigeningswet verplicht slechts tot het voldoen van een volledige schadevergoeding. Het zorgvuldigheidbeginsel kan onder omstandigheden meebrengen dat wordt bezien of er compensatie in grond beschikbaar kan worden gesteld. Overigens heeft [gedaagde] niet gesteld, en ook is niet gebleken, dat de Gemeente ten onrechte aangegeven zou hebben dat de door [gedaagde] aangedragen locaties niet geschikt waren. De Gemeente onderbouwt, nogmaals, waarom de door [gedaagde] genoemde locaties niet voor bedrijfsverplaatsing geschikt zijn. Het verweer van [gedaagde] dat de Gemeente onvoldoende heeft gedaan om tot minnelijke verwerving te komen moet derhalve worden gepasseerd.
2.5.3.
Als meest verstrekkende verweer is door [gedaagde] aangevoerd dat het Koninklijk Besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand is gekomen. De rechtbank zal allereerst dit verweer beoordelen. De Gemeente heeft hetgeen [gedaagde] hiertoe heeft aangevoerd gemotiveerd bestreden. De Gemeente betwist dat zij de door [gedaagde] voorgestelde opties ongemotiveerd van de hand heeft gewezen. De Gemeente heeft voorts aangevoerd dat zij aan de Kroon een gedetailleerd en gedocumenteerd logboek heeft overgelegd met betrekking tot de gevoerde onderhandelingen, dat de Kroon van dit logboek kennis heeft genomen, en dat een aantal opties omtrent bedrijfsverplaatsing uitgebreid ter gelegenheid van de mondelinge behandeling door de Kroon aan de orde is geweest. [gedaagde] heeft dit verweer onweersproken gelaten. Mitsdien moet ervan uit worden gegaan dat de Kroon zich, zoals de Gemeente stelt, voldoende heeft geïnformeerd en niet klakkeloos ongemotiveerde stellingen van de Gemeente heeft overgenomen. De rechtbank passeert derhalve het standpunt van [gedaagde] dat het Koninklijk Besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand is gekomen.
2.5.4.
De rechtbank overweegt dat artikel 17 Ow de eis stelt dat de onteigenende partij de te onteigenen zaak bij minnelijke overeenkomst moet hebben getracht te verkrijgen, waarbij geldt dat er serieus moet zijn onderhandeld. Voor een juiste naleving van het bepaalde in artikel 17 Ow is vereist, dat de onteigenende partij in de periode tussen het definitief worden van het onteigeningsbesluit (i.c. 16 oktober 2013) en het uitbrengen van de dagvaarding
(i.c. 13 januari 2014) heeft getracht hetgeen ter onteigening is aangewezen in der minne te verkrijgen. Bij de beantwoording van de vraag of aan dit voorschrift is voldaan, mag tevens acht worden geslagen op hetgeen met betrekking tot de verkrijging in der minne zich voorafgaand aan het definitief worden van het onteigeningsbesluit tussen partijen heeft afgespeeld en het daaruit blijkende standpunt van de eigenaar. Door de Gemeente is onbestreden gesteld en met gespreksverslagen onderbouwd dat in het kader van de pogingen om de gronden minnelijk te verwerven in de periode 19 december 2009 tot en met 13 februari 2009 diverse malen bijeenkomsten tussen partijen hebben plaatsgevonden. Voorts is door de Gemeente onbestreden gesteld dat zij bij brieven van brieven/e-mailberichten van 17 en 11 februari 2009, 5 januari 2012 en 13 september 2013 schriftelijke aanbiedingen heeft gedaan. Het laatste schriftelijk aanbod is door de Gemeente gedaan bij brief van 15 november 2013 aan [gedaagde] betekend bij exploit van 20 november 2013 omdat de brief bij de Gemeente retour werd ontvangen. De onderhandelingen zijn (ruim) vóór de datum van het verzoek tot aanwijzing ter onteigening van 28 februari 2012 aangevangen en de Gemeente heeft ook nadat het besluit tot onteigening is genomen en voordat de dagvaarding tot onteigening is uitgebracht nog een bod gedaan. De rechtbank overweegt voorts dat, ook in geval van reconstructie, de Onteigeningswet verplicht tot het betalen van een volledige schadeloosstelling. Het uit de onteigening vrijkomende kapitaal dient voor de reconstructie van een vervangend bedrijf te worden aangewend. De Onteigeningswet verplicht niet tot het aanbieden van een locatie voor hervestiging van een bedrijf. Het minnelijk verwervingstraject wordt beïnvloed door de waarderings- en schadevergoedingsregels bij onteigening. Uitgangspunt, ook wat betreft het minnelijk verwervingstraject, is derhalve vergoeding van de waarde en niet het aanbieden van een vervangende locatie. Het staat partijen vrij om deze mogelijkheid in het kader van het minnelijke verwervingstraject te onderzoeken. Kennelijk hebben partijen dat in het onderhavige geval ook gedaan. Uit de door de Gemeente als productie 1 in het geding gebrachte gespreksverslagen valt op te maken dat in het kader van de onderhandelingen diverse vervangende locaties aan de orde zijn geweest. De door de Gemeente voorgestelde locaties zijn door [gedaagde] steeds van de hand gewezen, terwijl de door [gedaagde] voorgestelde locaties door de Gemeente niet geschikt zijn geacht. Door [gedaagde] is niet gesteld, wat er ook zij van het standpunt van [gedaagde] dat de Gemeente deze locaties ongemotiveerd van de hand heeft gewezen, de Gemeente betwist dat, dat de Gemeente deze locaties ten onrechte van de hand heeft gewezen. Naast het overleg omtrent vervangende locaties is er door de Gemeente ook enkele keren een bod gedaan gebaseerd op taxaties door een, zo is door de Gemeente onweersproken gesteld, landelijk erkend taxatiebureau. Dat de Gemeente bij de onderhandelingen van een ander uitgangspunt voor de schadeloosstelling, liquidatie, dan [gedaagde], reconstructie, uitging leidt niet zondermeer tot het oordeel dat de Gemeente verweten kan worden onvoldoende onderhandeld te hebben. Dat zou wellicht anders zijn indien de Gemeente verweten zou kunnen worden redelijkerwijs, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet tot het door haar ingenomen standpunt dat liquidatie uitgangspunt moet zijn had kunnen komen, maar dat is niet gesteld of gebleken. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de Gemeente op redelijke wijze voldoende pogingen heeft ondernomen om met [gedaagde] tot een minnelijke overeenkomst te komen en dat is voldaan aan art. 17 Ow. De omstandigheid dat partijen niet tot overeenstemming zijn kunnen komen doet daaraan niet af.
2.6.
Onteigening is prematuur
2.6.1.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat de onteigening prematuur is voert [gedaagde] het navolgende aan. Volgens [gedaagde] is de bestemming op zijn te onteigenen gronden “groen”. De Gemeente heeft in de beschrijving van de fasering van de uitvoering aangegeven dat de grondplannummers 1, 2 en 3 bouwrijp worden gemaakt ten behoeve van woningen in 2015. Op de gronden van [gedaagde], grondplannummer 2 en 3, zijn echter geen woningen voorzien. Het bouwrijp maken heeft dus geen betrekking op de gronden van [gedaagde]. Er zal dus niet in 2015 tot ontwikkeling van de gronden van [gedaagde] gekomen worden. Het woonrijp maken, waarvan aanleggen van openbaar groen onderdeel uitmaakt, is de sluitpost van de ontwikkeling. Openbaar groen zal pas worden ontwikkeld als de woningen kunnen worden uitgegeven. De gemeente heeft geen deugdelijke onderbouwing gegeven voor haar stelling dat binnen vijf jaar tot ontwikkeling van de groenvoorziening zal worden gekomen. Uit de overweging van de Kroon, naar aanleiding van de bij de Kroon ingediende zienswijze met betrekking tot dit bezwaar, blijkt dat de Gemeente onderkent dat niet vaststaat dat de groenvoorzieningen volledig zullen zijn gerealiseerd binnen de termijn van vijf jaar. De Kroon overweegt immers dat verzoekster, de Gemeente, tijdens de hoorzitting onder andere meegedeeld heeft: “Er zal nog geen sprake zijn van volledige realisatie van de openbare groenvoorzieningen om schade daaraan tijdens de bouw te voorkomen”. Realisering van de groenvoorzieningen binnen vijf jaar is vereist uitgangspunt om de noodzaak van de onteigening te kunnen verantwoorden. Noodzaak en urgentie van de onderhavige onteigening ontbreken volgens [gedaagde] dan ook.
2.6.2.
De Gemeente stelt dat de gronden van [gedaagde] nodig zijn voor de aanleg van groenvoorzieningen. Volgens de Gemeente is door [gedaagde] gesteld noch aannemelijk gemaakt dat de Kroon op grond van hetgeen zij daartoe heeft overwogen niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat de Gemeente binnen de termijn van vijf jaar een begin zal maken met de uitvoering van het werk en/of de werkzaamheden waarvoor onteigening noodzakelijk is. [gedaagde] miskent dat het bouwrijp maken aan het woonrijp maken vooraf gaat waartoe de Gemeente direct over de percelen dient te kunnen beschikken. De Gemeente stelt gemotiveerd, onder verwijzing naar de artikelen 78 lid 8 en 61 Ow, dat binnen de termijn van vijf jaar de werkzaamheden moeten zijn gestart, maar nog niet behoeven te zijn afgerond.
2.6.3.
De rechtbank overweegt dat de uitvoering van het werk zodanig urgent moet zijn dat onteigening gerechtvaardigd is. Ingevolge art. 78 lid 8 OW moet de onteigenende overheid binnen twee jaar na dagtekening van het Koninklijk Besluit dagvaarden tot onteigening en ingevolge art. 61 OW moet binnen drie jaar nadat het onteigeningsvonnis gezag van gewijsde heeft gekregen met het werk een begin zijn gemaakt. Gelet op deze termijnen wordt er in de regel van uitgegaan dat wanneer binnen 5 jaar na dagtekening van het Koninklijk Besluit met de werkzaamheden wordt begonnen de uitvoering van het werk geacht moet worden zodanig urgent te zijn dat de onteigening gerechtvaardigd is. Door [gedaagde] is ter onderbouwing van zijn standpunt dat de urgentie tot onteigening ontbreekt gesteld dat uit de overwegingen van de Kroon volgt dat de Gemeente onderkent dat de groenvoorziening binnen de termijn van 5 jaar nog niet volledig zal zijn gerealiseerd. [gedaagde] miskent daarbij dat de werken binnen de termijn van 5 jaar niet volledig gerealiseerd dienen te zijn, maar dat daarmee een begin moet zijn gemaakt. Door [gedaagde] is hetgeen door de Kroon overigens ter onderbouwing van zijn standpunt dat sprake is van voldoende urgentie is aangevoerd, onbestreden gebleven. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de Kroon in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de Gemeente binnen de termijn van vijf jaar een begin zal maken met de uitvoering van het werk en/of de werkzaamheden waarvoor onteigening noodzakelijk is en dus sprake is van de voor onteigening vereiste urgentie. Het beroep op niet-ontvankelijkheid wordt dus verworpen.
2.7.
[gedaagde] heeft het aanbod tot schadeloosstelling verworpen, zodat omtrent de begroting van de schadeloosstelling een bericht van deskundigen dient te worden ingewonnen. Hiertoe zijn reeds 3 deskundigen benoemd. De descente heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014; hier is proces-verbaal van opgemaakt.
2.8.
[gedaagde] heeft meegedeeld dat hij zich niet kan vinden in de vordering van de Gemeente om te bepalen dat het voorlopig oordeel heeft te gelden als (concept) deskundigenrapport in de onderhavige procedure. De rechtbank is ambtshalve bekend, dat ter gelegenheid van de descente die heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014 met de rechter-commissaris met betrekking tot de te volgen procedure onder andere de afspraak is gemaakt dat de deskundigen op 30 september 2014 een voorlopig oordeel gereed zullen hebben welk oordeel als concept-rapport zal worden aangemerkt. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de vordering van de Gemeente op dit punt toewijzen.
2.9.
Met betrekking tot de vordering van de Gemeente ingevolge artikel 54j lid 2 Ow, voor zover van toepassing, de data voor de nederlegging van het (concept)deskundigenrapport vast te stellen overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge voormeld artikel stelt de rechtbank, ingeval de opneming door de deskundigen reeds heeft plaats gehad overeenkomstig Afdeling 1 van Hoofdstuk IIIa Onteigeningswet een datum vast waarop de nederlegging van het deskundigenrapport zal moeten plaatsvinden. Nu de opneming door de deskundigen reeds heeft plaatsgevonden zal de rechtbank deze vordering toewijzen. De rechtbank is ambtshalve bekend dat in het kader van de met de rechter-commissaris gemaakte procedure afspraken besproken is dat de deskundigen uiterlijk 30 november 2014 het definitieve rapport gereed zullen hebben. De rechtbank zal bij die datum aansluiten, met dien verstande dat de rechtbank als datum voor nederlegging 28 november 2014 vast zal stellen omdat 30 november 2014 op een zondag valt.
2.10.
Ten aanzien van het voorschot op de schadeloosstelling overweegt de rechtbank als volgt. Ingevolge artikel 54i lid 2 Ow bepaalt de rechtbank, indien partijen geen overeenstemming omtrent het voorschot op de schadeloosstelling hebben bereikt, het voorschot op 90% van de aan verweerder aangeboden schadeloosstelling. Door [gedaagde] zijn geen feiten en/of omstandigheden gesteld op grond waarvan de rechtbank aanleiding ziet om hiervan af te wijken. Door de Gemeente is aan [gedaagde] een bedrag van € 617.500,00 ter zake van schadeloosstelling aangeboden Dit houdt in dat de rechtbank het aan [gedaagde] te betalen voorschot zal bepalen op een bedrag van € 555.750,00.
2.11.
[gedaagde] doet geen afstand van het recht op zekerheidsstelling. De rechtbank zal dan ook op de voet van artikel 54i lid 4 Ow voor de onteigende partij een som als zekerheid voor de voldoening van het aan hem verschuldigde schadeloosstelling bepalen. Omdat geen overeenstemming is bereikt zal de rechtbank het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld bepalen op het aan [gedaagde] ter zake van de schadeloosstelling aangeboden bedrag verminderd met het voorschot. De rechtbank zal het bedrag waarvoor de Gemeente zekerheid dient te stellen bepalen op € 61.750,00. De Gemeente dient zekerheid te stellen door dit bedrag te deponeren op de derdengeldrekening van een door [gedaagde] binnen 4 weken na datum van deze uitspraak aan te wijzen notaris en indien [gedaagde] binnen die termijn geen notaris aanwijst: van een notaris naar keuze van de Gemeente.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
spreekt vervroegd uit de onteigening ten name van de Gemeente en ten algemenen nutte, vrij van alle bestaande lasten en rechten, van de percelen:
­ het perceel kadastraal bekend [kadasternummer], ter grootte van 00.51.50 ha (grondplannummer 2);
­ het perceel kadastraal bekend [kadasternummer], ter grootte van 00.09.00 ha (grondplannummer 3);
3.2.
bepaalt het bedrag van het voorschot op de schadeloosstelling te betalen aan [gedaagde] op € 555.750,00;
3.3.
bepaalt dat de Gemeente zekerheid dient te stellen ten behoeve van [gedaagde] voor een bedrag van € 61.750,00 door dit bedrag te deponeren op de derdengeldrekening van een door [gedaagde] binnen 4 weken na datum van deze uitspraak aan te wijzen notaris, en indien [gedaagde] binnen die termijn geen notaris aanwijst: van een notaris naar keuze van de Gemeente;
3.4.
bepaalt dat het in de procedure met zaaknummer/rolnummer C/02/273267 HA RK 13/249 uit te brengen voorlopig oordeel heeft te gelden als (concept) deskundigenrapport in de onderhavige procedure;
3.5.
stelt de datum voor nederlegging van het deskundigenrapport vast op 28 november 2014;
3.6.
wijst de BN de Stem aan als het nieuwsblad waarin een uittreksel van dit vonnis dient te worden geplaatst;
3.7.
houdt iedere verdere beslissing aan;
3.8.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 7 januari 2015 voor akte uitlating deskundigenbericht door de Gemeente.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Witsiers, mr. S.M.J. van Dijk en mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2014.
MdB