In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 oktober 2014 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een ontbonden rechtspersoon, een BV. De belanghebbende had beroep aangetekend tegen een beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk, maar was na het indienen van het beroep ontbonden en uitgeschreven uit het handelsregister. De rechtbank oordeelde dat door de ontbinding van de BV het procesbelang was komen te vervallen. Er was geen sprake van een vereffening van het vermogen van de BV of een heropening daarvan, zoals vereist volgens artikel 23c van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de rechtspersoon niet meer bestond op het moment van de uitspraak. De rechtbank heeft geen inhoudelijke beoordeling van de zaak kunnen maken, omdat het procesbelang ontbrak. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.