ECLI:NL:RBZWB:2014:6488

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
18 september 2014
Zaaknummer
C/12/86472 / HA ZA 12-296
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.M. Steenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van Waterschap en Provincie

In deze zaak vorderde de eiseres, een besloten vennootschap, schadevergoeding van het Waterschap Scheldestromen en de Provincie Zeeland. De vordering was gebaseerd op onrechtmatig handelen door het onttrekken van een weg aan het openbaar verkeer zonder adequate schadevergoeding te bieden. De eiseres had geen bezwaar of beroep ingesteld tegen de besluiten die aan de vorderingen ten grondslag lagen, waardoor deze besluiten formele rechtskracht hadden verkregen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de eiseres niet konden slagen, omdat zij niet had aangetoond dat er sprake was van onrechtmatig handelen door de gedaagden. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde de eiseres in de proceskosten. De uitspraak vond plaats op 27 augustus 2014 in de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Breda
zaaknummer / rolnummer: C/12/86472 / HA ZA 12-296
Vonnis van 27 augustus 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. K.M. Moeliker te Middelburg,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoon WATERSCHAP SCHELDESTROMEN,

zetelend te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse te Middelburg,
2.de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE ZEELAND,
zetelend te Middelburg,
gedaagde,
advocaat mr. P.R.A. Katsburg te Middelburg.
Partijen zullen hierna [eiseres], het Waterschap en de Provincie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 8 producties
- de conclusies van antwoord van het Waterschap met 21 producties en van de Provincie met 2 producties
- de conclusie van repliek met producties 9 tot en met 27
- de conclusies van dupliek van het Waterschap met producties 22 en 23 en van de Provincie
- de akte uitlating producties tevens houdende akte overlegging producties van [eiseres] met producties 28 tot en met 30
- de antwoordakte tevens houdende akte overlegging productie van het Waterschap met productie 24
- de antwoordakte van de Provincie
- de akte uitlating productie van [eiseres]
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
a. [eiseres] exploiteert een onderneming die is gevestigd aan de [adres + plaatsnaam 2]. Zij verricht veel werk voor opdrachtgevers, gevestigd in het Sloegebied, een haven- en industriegebied ten oosten van Vlissingen. Tot het voorjaar van 2003 maakte [eiseres] voor het werkverkeer tussen ’s-Heerenhoek en het Sloegebied gebruik van de Borsselsedijk en kruiste daarbij via een gelijkvloerse kruising de Bernhardweg Midden.
b. Bij besluit van 10 juli 2001 (hierna: het onttrekkingsbesluit) heeft de Provincie een gedeelte van de Bernhardweg Midden – dat mede omvatte die gelijkvloerse kruising -onttrokken aan het verkeer. Het besluit is genomen in verband met de aanleg van de toegangsweg tot de Westerscheldetunnel. Het besluit van 10 juli 2001 is door de Provincie van 23 juli tot en met 31 augustus 2001 ter visie gelegd. [eiseres] heeft geen bezwaar gemaakt of beroep ingesteld tegen het besluit.
c. De gelijkvloerse kruising is vervolgens opgeheven en in 2002 vervangen door een viaduct. De Borsselsedijk is na die reconstructie vanuit ’s-Heerenhoek niet meer als doorgaande weg naar het Sloegebied voor autoverkeer opengesteld. De aansluiting van de Borsselsedijk op het viaduct werd alleen voor fietsers opengesteld. [eiseres] is niettemin van de route gebruik blijven maken door die voor fietsers toegankelijke aansluiting te benutten totdat op 14 maart 2003 de toegang tot die aansluiting voor haar voertuigen fysiek onmogelijk werd gemaakt door de plaatsing van een betonblok door het Waterschap.
d. [eiseres] heeft het Waterschap en de Provincie bij brieven van 8 respectievelijk 13 februari 2006 aansprakelijk gesteld voor de door haar als gevolg van de afsluiting van de door haar eerder benutte route geleden omrijschade.
e. Naar aanleiding van een verzoek van [eiseres] van 8 september 2003 aan de Provincie om nadeelcompensatie om heeft Rijkswaterstaat (verder: RWS) mede namens de Provincie aan [eiseres] meegedeeld dat RWS en Provincie het verzoek gezamenlijk in behandeling zouden nemen en onder vigeur van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (verder: Regeling 1999)ter advisering voorleggen aan de Schadecommissie Westerschelde Oeververbinding. Die commissie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek niet onder vigeur van de Regeling 1999 kon worden behandeld, dat zij niettemin wilde adviseren maar dat slechts kon doen indien zij daartoe opdracht ontving van de gemeente Borsele en van het Waterschap. Het Waterschap heeft bij brief van 21 december 2005 aan de toenmalige raadsman van [eiseres] meegedeeld geen opdracht te zullen verlenen. Dat standpunt heeft het herhaald in een brief van 17 januari 2011.
f. Bij besluit van 9 mei 2006 heeft de Provincie het verzoek van [eiseres] met toepassing van haar eigen nadeelcompensatieregeling niet ontvankelijk verklaard omdat geen sprake zou zijn van een besluit van de provincie maar van een feitelijke handeling van het Waterschap. [eiseres] heeft tegen dat besluit geen bezwaar of beroep ingesteld.
g. De Provincie heeft op 16 mei 2006 de aanduiding als autoweg van de N666 (Bernhardweg) via welke aansluiting op het Sloegebied mogelijk is, opgeheven waardoor die ook voor langzaam verkeer als door [eiseres] gebruikt toegankelijk is. Het Waterschap heeft een verzoek van [eiseres] van 2 april 2008 haar voor haar langzaam werkverkeer ontheffing te verlenen van een geslotenverklaring bij brief van 10 april 2008 gehonoreerd. Het gaat om een alternatieve route via de aansluiting van de Lange Noordweg op de Bernhardweg waardoor de rijtijd van het bedrijf van [eiseres] naar het Sloegebied verder wordt bekort. Het verzoek van [eiseres] vermeldt dat na verlening van de verzochte ontheffing van omrijschade geen sprake meer zal zijn.
h. Het Waterschap heeft bij besluit van 29 augustus 2012 een verzoek van [eiseres] d.d. 25 mei 2012 om nadeelcompensatie niet ontvankelijk verklaard omdat het plaatsen van het betonblok niet berustte op een bestuursbesluit van het Waterschap maar een feitelijke handeling in overleg met de provincie betrof en het causaal verband tussen de gestelde schade en die feitelijke handeling ontbreekt. [eiseres] heeft tegen dat besluit geen bezwaar of beroep ingesteld.
2.2.
[eiseres] vordert hoofdelijke veroordeling van het Waterschap en de Provincie tot betaling van
- een bedrag van € 293.139,-- wegens omrijschade in de periode van 14 maart 2003 tot en met 31 december 2006, met wettelijke rente vanaf 1 januari 2007
- een bedrag van € 20.022,84 wegens omrijschade van 1 januari 2007 tot en met 11 april 2008, met wettelijke rente vanaf 11 april 2008
- een bedrag van € 4.135,25 wegens accountantskosten ter berekening van de schade, met wettelijke rente vanaf 1 juli 2007
- een bedrag van € 6.266,35 wegens buitengerechtelijke advocaatkosten, met wettelijke rente vanaf 1 maart 2011
- een bedrag van € 38.244,19 wegens buitengerechtelijke advocaatkosten, met wettelijke rente vanaf 1 november 2012
- de proceskosten, inclusief de nakosten, met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het te wijzen vonnis.
[eiseres] heeft bij conclusie van repliek de grondslag van haar vorderingen gewijzigd. Zij stelt dat het Waterschap onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door zonder deugdelijke reden de behandeling van haar verzoek om nadeelcompensatie van 8 september 2003 op de door RWS en de Provincie voorgestane wijze – met advisering door de Schadecommissie – te blokkeren als gevolg waarvan een goede, goedkope en snelle manier om een beslissing op haar verzoek te krijgen voor [eiseres] werd afgesneden. Het Waterschap heeft voorts onrechtmatig gehandeld door ondanks dat [eiseres] haar al in een vroeg stadium heeft betrokken bij haar pogingen nadeelcompensatie te verkrijgen en ondanks aandringen van [eiseres] niet veel eerder ontheffing te verlenen van de geslotenverklaring. Het heeft [eiseres] pas in 2008 geattendeerd op de mogelijkheid ontheffing te vragen maar had dat al veel eerder moeten en kunnen doen.
De Provincie heeft volgens [eiseres] onrechtmatig jegens haar gehandeld door
- het nemen van het onttrekkingsbesluit, resulterend in de feitelijke afsluiting van de door [eiseres] gevolgde route zonder dat de Provincie zich heeft bekommerd om de schade die bedrijven/gebruikers van die route door die afsluiting zouden lijden en die [eiseres] ook heeft geleden en zonder een passende schadevergoeding aan te bieden
- het afsluiten van de route voor het werkverkeer van [eiseres] zonder dat daartoe een noodzaak bestond uit een oogpunt van verkeersveiligheid
- haar verzoek van 8 september 2003 niet behoorlijk inhoudelijk te behandelen met toepassing van de Regeling 1999 ondanks haar toezegging die toe te passen.
2.3.
Het Waterschap en de Provincie hebben formele en inhoudelijke verweren gevoerd. Op die verweren zal hierna waar nodig worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Verjaring
Als meest vér strekkende verweer zal de rechtbank eerst het beroep op verjaring door het Waterschap en de Provincie bespreken. Het Waterschap en de Provincie stellen dat, voor zo ver de vorderingen gegrond zijn op het onttrekkingsbesluit [eiseres] daarmee vanaf de publicatie daarvan, 23 juli 2001, bekend was of had kunnen zijn en dat zij in elk geval in 2003 op de hoogte was van de belemmering van haar route. Het Waterschap voert voorts aan dat de aan hem gerichte brief van 8 februari 2006 qua inhoud en strekking niet op dat onttrekkingsbesluit is gericht en dus ten dien aanzien geen stuitende werking heeft. Wat de te laat gegeven ontheffing betreft: met die ontheffing was [eiseres] bekend sinds 11 april 2008 maar aansprakelijkstelling vond eerst plaats bij conclusie van repliek op 12 juni 2013.
[eiseres] heeft het beroep op verjaring bestreden.
De rechtbank passeert het beroep op verjaring. Als datum waarmee [eiseres] met het onttrekkingsbesluit bekend kon zijn dient inderdaad de datum van tervisielegging te worden aangehouden nu gesteld noch gebleken is dat die niet op de gebruikelijke, voor ieder kenbare, wijze zou zijn geschied. De brief van 8 februari 2006 is weliswaar in algemene bewoordingen gesteld maar houdt als slotpassage in
“Cliënten lijden door de afsluiting van de Borselsedijk aanzienlijke schade. Voor deze schade stel ik uw Waterschap bij deze aansprakelijk”.Uit die passage kon het Waterschap afleiden dat [eiseres] zich haar recht op schadevergoeding door het Waterschap wegens de afsluiting ondubbelzinnig voorbehoudt, zoals ook blijkt uit de brief van het Waterschap van 17 januari 2011 waarin het gewag maakt van die aansprakelijkstelling. Dat in die brief nog niet de grondslagen voor die aansprakelijkheid worden genoemd – waaronder de rechtbank ook begrijpt het verwijt dat de schade (mede) is veroorzaakt door de late ontheffing - doet daaraan niet af. De Provincie heeft niet betwist dat zij bij brief van 13 februari 2006 aansprakelijk is gesteld en dat dat ook in latere brieven is geschied.
3.2.
De vorderingen tegen het Waterschap
Niet valt in te zien waarom het Waterschap onrechtmatig zou handelen door niet mee te willen werken aan de door de Schadecommissie voorgestelde alternatieve behandeling. Het is daartoe niet gehouden krachtens enige wettelijke of buitenwettelijke regeling. Van een aan het Waterschap toe te rekenen toezegging om mee te werken blijkt niet: uit de in het geding gebrachte verslagen van de hoorzittingen van de Schadecommissie blijkt dat weliswaar op ambtelijk niveau de bereidheid daartoe bestond maar dat de besturen van de betrokken bestuursorganen nog moesten instemmen met de door de Schadecommissie voorgestelde procedure. [eiseres] heeft ook niet, althans onvoldoende, gesteld dat door het Waterschap de indruk is gewekt dat het zijn medewerking zou verlenen.
Wat het tijdstip van de door het Waterschap verleende ontheffing betreft stelt de rechtbank vast dat [eiseres] niet heeft weersproken dat het Waterschap die ontheffing binnen enkele dagen nadat [eiseres] haar had aangevraagd, heeft verleend. Dat [eiseres] eerder dan in april 2008 om een ontheffing had gevraagd is gesteld noch gebleken. [eiseres] heeft die ontheffing kennelijk aangevraagd nadat het Waterschap haar bij gelegenheid van een hoorzitting in 2008 daar op had gewezen. [eiseres] werd toen al een aantal jaren bijgestaan door een advocaat. Het Waterschap was reeds om die reden niet gehouden [eiseres] te wijzen op mogelijkheden om ontheffing van bepaalde belemmeringen te verkrijgen, ook niet hoewel het bekend was met het standpunt van [eiseres] dat zij door de afsluiting van de tot 2003 gevolgde route schade leed.
De specifiek tegen het Waterschap gerichte vorderingen dienen dan ook te worden afgewezen.
3.3.
De vorderingen tegen de Provincie
3.3.1.
De rechtbank stelt voorop, mede met verwijzing naar het onder 3.1. overwogene ten aanzien van de ter visielegging, dat in deze civiele procedure uitgegaan dient te worden van de formele rechtskracht van het onttrekkingsbesluit dat overigens, zoals het Waterschap en de Provincie terecht aanvoeren, een gevolg is van het reeds in 1991 genomen Tracébesluit inzake de aanleg van de Westerscheldetunnel en van het door de gemeente Borsele vastgestelde bestemmingsplan “Westerschelde Oeververbinding”. Gezien de formele rechtskracht van het onttrekkingsbesluit moet de beslissing tot onttrekking als rechtmatig overheidshandelen worden aangemerkt inclusief het ontbreken in dat besluit van een schadevergoeding voor door dat besluit mogelijk gedupeerden.
Voor zover het verwijt betreffende het afsluiten van de route is gegrond op het onttrekkingsbesluit is die grondslag gelet op het vorenoverwogene onvoldoende. Indien [eiseres] doelt op de plaatsing van het betonblok is van belang dat op een verzoek tot schadevergoeding ter zake reeds op 9 mei 2006 een besluit is genomen door de Provincie dat eveneens formele rechtskracht heeft verkregen zodat in dit geding van de rechtmatigheid van dat besluit moet worden uitgegaan. Ten overvloede zij nog overwogen dat de plaatsing een feitelijk handelen van het Waterschap betreft waarmee de Provincie kennelijk heeft ingestemd nu het blok, naar het Waterschap onbetwist heeft aangevoerd, is geplaatst op grond die aan de Provincie toebehoort en de Provincie geen aanleiding heeft gezien om dat blok te (doen) verwijderen. Provincie en Waterschap hebben echter onbestreden aangevoerd dat aan de afsluiting door het blok geen zelfstandige betekenis kan worden toegekend nu dat geschiedde op een moment dat ter plaatse al verkeersmaatregelen waren getroffen die er toe hadden geleid dat ter plekke geen motorvoertuigen waren toegelaten. Die maatregelen, zo heeft de Provincie onbestreden aangevoerd, waren al genomen – naar de rechtbank begrijpt: door de gemeente Borsele – toen de Provincie het beheer over het betreffende viaduct overnam. Plaatsing en gedogen van het blok kunnen daarom niet als onrechtmatig worden gezien. Van een voldoende causaal verband tussen de plaatsing en de gestelde schade is daarom geen sprake. Voor zo ver de civiele rechter na het besluit van 9 mei 2006 bevoegd zou zijn over die plaatsing te oordelen zou de vordering om voormelde redenen niet kunnen slagen.
De formele rechtskracht van het besluit van 9 mei 2006 staat er eveneens aan in de weg dat de civiele rechter oordeelt over de vraag of de Provincie onrechtmatig heeft gehandeld door ondanks een toezegging ter zake niet de Regeling 1999 maar haar eigen compensatie-regeling toe te passen. De Provincie heeft in dat besluit aangegeven waarom zij ten slotte haar eigen regeling heeft toegepast en [eiseres] heeft tegen dat besluit geen rechtsmiddelen aangewend. Voor zo ver [eiseres] zou stellen dat die toezegging zou zijn gedaan ná dat besluit dient te gelden dat daarvan uit de overgelegde stukken – waarbij met name het verslag van de hoorzitting van 2008 van belang is - niet, althans volstrekt onvoldoende blijkt. Overigens zou ook een dergelijke, na 2006 gedane, toezegging aan de orde moeten worden gesteld in een bestuursrechtelijk traject.
3.3.2.
Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen dienen te worden afgewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding tot honorering van het verzoek van [eiseres] haar beslissing aan te houden totdat in nog lopende bestuursrechtelijke procedures zal zijn voorzien. [eiseres] heeft niet of onvoldoende gesteld waarom de afloop van die procedures van invloed zou kunnen zijn op het in deze procedure gevoerde debat en de beoordeling daarvan.
3.3.3.
[eiseres] dient als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure te worden veroordeeld, te weten
aan de zijde van het Waterschap en de Provincie elk:
griffierecht € 3.621,--
salaris advocaat 2,5 punt à € 2.000,--
€ 5.000,--
totaal € 8.621,--

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen af
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Provincie en het Waterschap elk begroot op € 8.621,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf heden en met de nakosten ad € 199,-- bij betekening van het vonnis en op
€ 131,-- zonder betekening.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Steenbeek en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014.