ECLI:NL:RBZWB:2014:6354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
15 september 2014
Zaaknummer
AWB 14_2087
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit inzake omgevingsvergunning en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het besluit van 25 maart 2014 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, waarin de beslissing op de aanvraag om omgevingsvergunning voor het verbouwen van twee stallen werd aangehouden. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 21 augustus 2014 in Breda, waar verzoeker werd vertegenwoordigd door zijn dochter en een gemachtigde. Het college werd vertegenwoordigd door twee vertegenwoordigers. Tijdens de zitting stelde het college dat er op het moment van het bestreden besluit geen aanhoudingsplicht meer gold, omdat de Verordening ruimte 2014 op 18 maart 2014 in werking was getreden. Hierdoor was er een vergunning van rechtswege verleend volgens artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die nog gepubliceerd moest worden.

Verzoeker trok zijn beroep in, maar vroeg het college om veroordeling in de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat het college gedeeltelijk aan verzoeker tegemoet was gekomen, wat rechtvaardigde dat het college in de proceskosten werd veroordeeld. De rechtbank stelde de proceskosten vast op € 974,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarnaast overwoog de rechtbank dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 160,- aan verzoeker dient te vergoeden, waardoor een veroordeling daarvoor niet nodig was.

De rechtbank heeft het college veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 974,-. Deze uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 september 2014. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/2087 WABOM
uitspraak van 4 september 2014 van de meervoudige kamer op het verzoek om veroordeling in de proceskosten in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

gemachtigde: ing. [naam ingenieur],
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 maart 2014 (bestreden besluit) van het college inzake het aanhouden van de beslissing op de aanvraag om omgevings-vergunning voor het verbouwen van twee stallen aan de [adres] te [plaatsnaam]
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 21 augustus 2014. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn dochter [naam persoon] en de gemachtigde.
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] en [naam vertegenwoordiger].
Ter zitting is van de zijde van het college het standpunt ingenomen dat er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen aanhoudingsplicht meer gold, omdat op 18 maart 2014 de Verordening ruimte 2014 in werking is getreden. Daarom is er inmiddels een vergunning van rechtswege in de zin van artikel 4:20b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gegeven. Deze vergunning moet nog gepubliceerd worden.
Vervolgens heeft verzoeker het beroep ingetrokken, met het verzoek het college te veroordelen in de proceskosten. Het college heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid hierop te reageren.

Overwegingen

1.
Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten.
2.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het eerst ter zitting ingenomen standpunt dat het college (in ieder geval gedeeltelijk) aan verzoeker tegemoet komt.
Daarom acht de rechtbank het gerechtvaardigd om het college te veroordelen in de door verzoeker in beroep gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).
3.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het college op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 160,- aan verzoeker dient te vergoeden, zodat een veroordeling daartoe niet nodig is.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzitter, en mr. J.F.I. Sinack en mr. S. Ketelaars-Mast, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 september 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.