ECLI:NL:RBZWB:2014:6276

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
284748 HA RK 14-139, 284747 HA RK 14-138, 285501 HA RK 14-154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in civiele procedure

Op 4 september 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van verzoekers tegen voorzieningenrechter mr. J.L. Sierkstra. Het verzoek tot wraking was ingediend in het kader van een kort gedingprocedure waarin verzoekers betrokken waren. De wrakingskamer heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die de onpartijdigheid van de voorzieningenrechter in gevaar zouden kunnen brengen. Verzoekers voerden aan dat de voorzieningenrechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt door informatie uit een andere zaak te gebruiken zonder hen de kans te geven hierop te reageren. De voorzieningenrechter stelde echter dat de informatie openbaar was en dat hij niet de schijn van partijdigheid had gewekt. De wrakingskamer oordeelde dat de voorzieningenrechter op basis van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, en dat verzoekers geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid konden aanvoeren. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd op dezelfde dag openbaar uitgesproken, en er werd bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond voor de indiening van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummers:
284748 HA RK 14-139, 284747 HA RK 14-138 en 285501 HA RK 14-154
Beslissing van 4 september 2014 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker 1],
wonende aan [adres],
en
[verzoeker 2],
wonende aan [adres],
en
[verzoeker 3],
gevestigd en kantoorhoudende aan [adres],
hierna gezamenlijk te noemen: verzoekers.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaak;
  • het wrakingsverzoek van verzoekers van 25 juni 2014;
  • het wrakingsverzoek van [gedaagde] van 23 juni 2014 ingediend door
mr. H. Loonstein;
  • de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek met bijlagen van de gewraakte voorzieningenrechter van 30 juni 2014;
  • de pleitnota van verzoekers, overgelegd en voorgedragen ter zitting van 21 augustus 2014.
Het wrakingsverzoek is door de wrakingskamer ter zitting van 21 augustus 2014 behandeld.
Ter zitting is [verzoeker 1] (hierna: [verzoeker 1]) verschenen, die schriftelijk gemachtigd is om [verzoeker 2] en [verzoeker 3] te vertegenwoordigen.
De gewraakte voorzieningenrechter en de gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak, mr. O.J. Boeder, hebben op voorhand laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. J.L. Sierkstra, voorzieningenrechter te Tilburg (hierna: de voorzieningenrechter), in de zaak met zaak-en rolnummer: 3105634 VV EXPL 14-62 (hierna: de hoofdzaak) op de gronden die verzoekers hebben uiteengezet in hun wrakingsverzoek, waarvoor zij hebben verwezen naar een wrakingsverzoek dat op 23 juni 2014 is ingediend door mr. H. Loonstein, gemachtigde van [gedaagde].
2.2.
De voorzieningenrechter berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.Feiten

3.1.
De hoofdzaak betreft een geldvordering in kort geding van [eiser], waarin van verzoekers en van [gedaagde] achterstallige huurpenningen, verbeurde boetes, wettelijke handelsrente en kosten worden gevorderd.
3.2.
Mr. Loonstein heeft in een e-mailbericht van 3 juni 2014 verhinderdata opgegeven waarna de voorzieningenrechter – met inachtneming van die opgegeven verhinderdata – op
4 juni 2014 de zittingsdatum heeft bepaald op 25 juni 2014. Bij e-mailbericht van 18 juni 2014 heeft mr. Loonstein de voorzieningenrechter verzocht om uitstel van de zitting, omdat hij die dag verhinderd was. Bij e‑mailbericht van 18 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter afwijzend op dit uitstelverzoek beslist. In dat e-mailbericht heeft de voorzieningenrechter – onder meer – het volgende aan mr. Loonstein medegedeeld:
’ (…) Met het oog op de recent voorgevallen zaak van [eiser 2]/[gedaagde], waarin zich een vergelijkbare kwestie heeft voorgedaan rondom uitstel van de zitting waarin u en [gedaagde] betrokken waren, wordt een kopie van deze e-mail rechtstreeks toegezonden aan de directeur van [gedaagde], de [verzoeker 1] zodat ook hij zich – zo nodig zelf – nog tijdig kan voorbereiden op het doorgaan van de zitting(…).’
Naar aanleiding van deze mededeling heeft mr. Loonstein in een e-mailbericht van 19 juni 2014 gevraagd van welke stukken of informatie uit deze andere zaak de voorzieningenrechter kennis heeft genomen.
In een e-mailbericht van 23 juni 2014 heeft de voorzieningenrechter aan mr. Loonstein meegedeeld dat de voorzieningenrechter ambtshalve heeft kennis genomen van de beslissing van de wrakingskamer van 9 mei 2014. Voorts heeft de voorzieningenrechter hem medegedeeld dat de zitting (alsnog) zal plaatsvinden op 25 juni 2014 en dat een kopie van het e-mailbericht wordt gestuurd naar [verzoeker 1].
Bij faxbericht van 23 juni 2014 heeft mr. Loonstein namens [gedaagde] een wrakingsverzoek ingediend. Dit wrakingsverzoek is ter zitting van 9 juli 2014 door de wrakingskamer behandeld. Op 15 juli 2014 heeft de wrakingskamer uitspraak gedaan en het verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter afgewezen.
Bij faxbericht van 25 juni 2014 hebben verzoekers onderhavig wrakingsverzoek ingediend.

4.Standpunten partijen

4.1.
Verzoekers hebben in een faxbericht van 25 juni 2014 verwezen naar het wrakingsverzoek dat was ingediend door [gedaagde]. Voorts heeft [verzoeker 1] ter zitting van 21 augustus 2014 de wrakingsgronden mondeling nader toegelicht. Kort weergegeven hebben verzoekers aangevoerd dat de voorzieningenrechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • de voorzieningenrechter bij de beslissing om geen uitstel van de zitting te verlenen gebruik heeft gemaakt van informatie uit een dossier in een andere zaak, zonder dat verzoekers van deze informatie kennis hebben kunnen nemen dan wel de mogelijkheid hebben gehad om op deze informatie te reageren, zodat geen hoor en wederhoor is toegepast;
  • de voorzieningenrechter niet alleen ambtshalve heeft kennis genomen van een wrakingsbeslissing uit een andere zaak, maar van meer informatie uit die zaak gebruik heeft gemaakt, hetgeen blijkt uit de toezending van het e-mailbericht van de voorzieningenrechter naar het e-mailadresadres van [verzoeker 1]. Onduidelijk is van welke informatie de voorzieningenrechter nog meer kennis heeft genomen, zodat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat hij niet de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt omdat:
  • de verwijzing naar een andere zaak een openbare uitspraak van de wrakingskamer van deze rechtbank betrof, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI-nummer: NL:RBZWB:2014:3324, zodat hoor en wederhoor niet aan de orde waren en partijdigheid daar evenmin uit kan worden afgeleid;
  • het e-mailadres van [verzoeker 1] ambtshalve bekend is bij de griffie vanwege eerdere procedures inzake [gedaagde] en dat dit e-mailadres enkel is gebruikt om [verzoeker 1] te informeren over de doorgang van de zitting, zodat hij zich tijdig kon voorbereiden.

5.Motivering

5.1
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Artikel 37, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat het verzoek schriftelijk gemotiveerd wordt gedaan zodra voornoemde feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden en dat deze tegelijk moeten worden voorgedragen.
5.2.1
Ter zitting van 21 augustus 2014 heeft [verzoeker 1], naast de wrakingsgronden zoals genoemd onder punt 4.1, de volgende nadere wrakingsgronden aangevoerd:
 na het wrakingsverzoek door [gedaagde] heeft de voorzieningenrechter besloten om de procedure tegen verzoekers voort te zetten, wetende dat de zaken niet los van elkaar konden worden gezien. Dit levert een schending van hoor en wederhoor op;
 de rechtbank heeft zelf het initiatief genomen om in de kort gedingprocedure verhinderdata op te vragen bij [gedaagde], maar heeft verzuimd om ook verzoekers in de gelegenheid te stellen hun verhinderdata te verstrekken.
5.2.2
Gelet op het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is voor het indienen van nieuwe wrakingsgronden thans geen plaats meer. De wrakingskamer zal zich daarom enkel buigen over de gronden zoals deze onder punt 4.1 zijn opgesomd.
5.3
Voorop moet worden gesteld dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt dient dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4.1
[gedaagde] en verzoekers [verzoeker 1], [verzoeker 2] en [verzoeker 3] zijn vier verschillende gedaagde partijen in de kort gedingprocedure die door [eiser] is aangespannen. [verzoeker 1] treedt in deze wrakingsprocedure niet op als de vertegenwoordiger van [gedaagde]. Over het wrakingsverzoek van [gedaagde], dat is ingediend door mr. Loonstein, is reeds beslist. Hetgeen in de procedure met [gedaagde] aan de orde is geweest en wat heeft geresulteerd in een wrakingsverzoek regardeert verzoekers derhalve niet rechtstreeks nu dit niet is voorgevallen in hun zaak. Daarbij is van belang dat de betrokkenheid van [verzoeker 1] bij hetgeen in de zaak met [gedaagde] heeft gespeeld zich beperkt tot zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde]. In die hoedanigheid is [verzoeker 1] destijds in het e-mailbericht van 18 juni 2014 (zie punt 3.2) ook genoemd. In deze procedure treedt [verzoeker 1] op als natuurlijk persoon en als gemachtigde en vertegenwoordiger van [verzoeker 3] en gemachtigde van [verzoeker 2]. Dit betekent dat de argumenten in de wrakingsprocedure van [gedaagde] niet rechtstreeks kunnen leiden tot de conclusie dat de voorzieningenrechter niet onpartijdig is in de procedure waarin verzoekers partij zijn, althans dat die schijn is gewekt.
5.4.2
De vraag die vervolgens rijst is of door de gang van zaken die voor [gedaagde] tot een wrakingsverzoek heeft geleid, en welke wrakingsgronden door verzoekers zijn overgenomen, de rechterlijke onpartijdigheid jegens verzoekers in het geding is. Naar het oordeel van de wrakingskamer doen zich gezien geen feiten of omstandigheden voor waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, dan wel dat bij verzoekers de vrees dat de voorzieningenrechter informatie uit een andere zaak heeft kennis genomen in hun kort gedingzaak objectief gerechtvaardigd is. De enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter in de zaak van een andere gedaagde partij kennis zou hebben genomen van informatie uit (weer) een andere procedure, leidt niet tot de gerechtvaardigde vrees dat de voorzieningenrechter (ook) in de zaak van verzoekers niet langer onpartijdig zou zijn. Niet is gebleken dat in de zaak van verzoekers het beginsel van hoor en wederhoor geschonden is, noch dat er objectieve grond voor vrees voor schending van dit beginsel in hun procedure bestaat.
5.5
Voor zover verzoekers hebben aangesloten bij het wrakingsverzoek van [gedaagde] dat ziet op de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van mr. Loonstein, overweegt de wrakingskamer dat verzoekers zelf geen aanhoudingsverzoek hadden ingediend en deze grond ten aanzien van verzoekers geen bespreking behoeft.
5.6
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.
5.7
De voorzieningenrechter heeft de wrakingskamer in overweging gegeven om, op grond van artikel 39, vierde lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekers, indien dat opnieuw ten doel heeft een procedure op te houden, niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer ziet hiertoe geen aanleiding.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaak- en rolnummer: 3105634 VV EXPL 14-62 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 4 september 2014, door mr. D. van Kralingen, voorzitter,
mr. G.M.J. Kok en mr. A.D. Scheffers, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.E. van Althuis, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.