ECLI:NL:RBZWB:2014:6159

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2014
Publicatiedatum
4 september 2014
Zaaknummer
AWB- 14_5203 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot woningsluiting op basis van de Opiumwet

Op 5 september 2014 deed de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak in een zaak over de sluiting van een woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoeker, die in de woning woont, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om de woning voor drie maanden te sluiten, nadat er op 25 juni 2014 een niet in werking zijnde hennepkwekerij was aangetroffen. De burgemeester stelde dat er voldoende redenen waren om de woning te sluiten, omdat er in het verleden al een hennepkwekerij was aangetroffen en de situatie in de woning een indicatie gaf dat er opnieuw een handelshoeveelheid hennep aanwezig was geweest.

De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er op het moment van de controle op 25 juni 2014 geen middelen als bedoeld in de Opiumwet waren aangetroffen. De voorzieningenrechter benadrukte dat voor de toepassing van artikel 13b van de Opiumwet vereist is dat daadwerkelijk drugs aanwezig zijn in de woning. De burgemeester had niet aangetoond dat er op dat moment een middel als bedoeld in lijst I of II aanwezig was, en de voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hun bevoegdheden en de vereisten die aan hen worden gesteld bij het opleggen van sancties. De voorzieningenrechter kende verzoeker ook de proceskosten toe en droeg de burgemeester op het griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk rondom de handhaving van de Opiumwet en de bevoegdheden van burgemeesters in dergelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/5203 VV

uitspraak van 5 september 2014 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

gemachtigde: mr.[naam gemachtigde],
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 5 augustus 2014 (bestreden besluit) van de burgemeester inzake de sluiting van de woning aan de[adres]voor de duur van drie maanden op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 2 september 2014. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.[naam vertegenwoordiger]

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 12 november 2012 is er een hennepkwekerij met daarin 168 hennepplanten aangetroffen in de woning aan de[adres]. De hennepkwekerij is met toepassing van spoedeisende bestuursdwang ontmanteld. De kosten zijn verhaald op [naam eigenaar], eigenaar van de woning.
Op 25 juni 2014 is in de woning een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen.
Verzoeker woont in de woning aan de [adres] en is aldaar ingeschreven in de registers van de basisregistratie persoonsgegevens (BRP, voorheen GBA).
Bij brief van 4 juli 2014 heeft de burgemeester [naam eigenaar] medegedeeld voornemens te zijn om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang op te leggen en de woning te sluiten en afgesloten te houden voor de duur van drie maanden. De burgemeester heeft daaraan mede ten grondslag gelegd dat er binnen een periode van twee jaar in de woning twee maal een hennepkwekerij met een handelshoeveelheid softdrugs is geruimd.
De burgemeester heeft een afschrift van de brief aan verzoeker gestuurd.
De vader van verzoeker en tevens voormalig bewoner van de woning,[naam persoon1], heeft bij brief van 12 juli 2014 bezwaar gemaakt tegen het voornemen. De burgemeester heeft dit bezwaar als zienswijze aangemerkt.
Bij brief van 15 juli 2014 heeft verzoeker zijn zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemaakt.
De burgemeester heeft in de zienswijzen geen aanleiding gezien van zijn voornemen af te wijken en heeft [naam eigenaar] bij het bestreden besluit gelast de woning aan de[adres] te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van drie maanden met ingang van 9 september 2014. Wanneer [naam eigenaar] niet zelf aan de last voldoet, zal de burgemeester het pand met toepassing van bestuursdwang laten afsluiten.
De burgemeester heeft een afschrift van deze brief gestuurd aan verzoeker.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Naar aanleiding van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening heeft de burgemeester de begunstigingstermijn opgeschort tot 3 dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.
2.
Verzoeker heeft zich, samengevat, op het standpunt gesteld dat op 25 juni 2014 geen handelshoeveelheid softdrugs in de woning is aangetroffen. Er zijn op dat moment weliswaar 60 potten aangetroffen, maar deze potten waren leeg en stonden in de schuur. De potten waren afkomstig van de in november 2012 aangetroffen kwekerij. Dit geldt ook voor eventueel aangetroffen vuilniszakken met afval. De op 25 juni 2014 aangetroffen kweekapparatuur was bij verzoeker niet bekend. De apparatuur moet tijdens de vakantie van verzoeker in de woning zijn geïnstalleerd. De burgemeester heeft de belangen van verzoeker onvoldoende in aanmerking genomen. Verzoeker kan niet terecht bij familie of vrienden. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht de burgemeester te gelasten de woning niet te sluiten totdat een beslissing ter zake in kracht van gewijsde bestaat, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de burgemeester nadat het bevel is gegeven de woning sluit en/of gesloten houdt.
3.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
4.1
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
In artikel 3 van de Opiumwet is bepaald, dat het verboden is een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen, te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Hennep is op lijst II, bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet geplaatst.
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2
Met de op 18 juni 2013 door hem vastgestelde beleidsregel “Beleidsregels Artikel 13b Opiumwet in de B5-gemeenten” (Beleidsregel) heeft de burgemeester invulling gegeven aan de beleidsvrijheid die hem in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is toegekend.
5.
Beoordeeld dient te worden of de burgemeester onder de gegeven omstandigheden bevoegd was om de woning aan de[adres] te sluiten. De bevoegdheid bestaat indien in de woning een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 10 juli 2014 heeft de politie op 25 juni 2014 in de woning een niet in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Daarbij zijn onder meer 75 potten met potgrond, vijverfolie met afdrukken en hennepresten, diverse assimilatielampen- en kappen, transformatoren, ventilatoren en filters aangetroffen, alsmede een aantal flessen met plantenvoeding. Daarnaast zijn drie plastic zakken met hennepafval aangetroffen.
Uit het proces-verbaal van bevindingen, noch uit het hennepinformatiebericht van de politie en de rapportage hennepkwekerij deel I van 30 juni 2014 blijkt dat op 25 juni 2014 een middel als bedoeld in lijst I of II, in het bijzonder hennep, in de woning is aangetroffen.
Ter gelegenheid van de zitting is namens de burgemeester beaamd dat op 25 juni 2014 geen hennep in de woning is aangetroffen. De burgemeester heeft zich op het standpunt gesteld dat hij desondanks bevoegd is om de woning op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet te sluiten omdat gelet op de aangetroffen situatie aannemelijk is in de woning een handelshoeveelheid hennep(planten) aanwezig is geweest. De burgemeester heeft daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2012, ECLI:NL:RBSHE:2012:BW9986.
De voorzieningenrechter volgt de burgemeester niet in zijn standpunt.
Uit de tekst van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat voor toepassing van deze bepaling vereist is dat drugs in een pand aanwezig zijn, en dat drugs met een bepaalde bestemming (verkoop, aflevering of verstrekking) aanwezig zijn. De hoeveelheid van de in een pand aanwezige drugs kan een indicatie zijn dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn.
Volgens vaste rechtspraak is bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik, in beginsel aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Het ligt in dat geval op de weg van de rechthebbenden op het pand om het tegendeel aannemelijk te maken. Indien het tegendeel niet aannemelijk wordt gemaakt, is de burgemeester ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet bevoegd om ten aanzien van het pand een last onder bestuursdwang op te leggen (verg. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2365).
Het voorgaande laat onverlet dat ook in een situatie waarbij de hoeveelheid aangetroffen drugs de hoeveelheid voor eigen gebruik niet overstijgt, aannemelijk kan zijn dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking. Zo heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch in de door de burgemeester aangehaalde uitspraak het ondanks het feit dat met de aantroffen twee planten geen sprake was van een hoeveelheid groter dan de hoeveelheid voor eigen gebruik, gelet op de overige omstandigheden waarin de twee planten zijn aangetroffen, aannemelijk geacht dat de planten bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking.
Dat op basis van de overige omstandigheden aannemelijk kan worden geacht dat de aanwezige gebruikershoeveelheid drugs bestemd was voor verkoop, aflevering of verstrekking, doet niet af aan het vereiste dat ter plaatse ten tijde van de constatering daadwerkelijk drugs aanwezig moet zijn. Tussen partijen staat vast dat op 25 juni 2014 in de woning geen middel als bedoeld in lijst I of II, in het bijzonder hennep, is aangetroffen.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was de burgemeester dan ook niet bevoegd om met toepassing van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van de woning.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding een voorlopige voorziening te treffen en zal het bestreden besluit schorsen.
Gelet op verzoekers toelichting ter zitting, moet het verzoek aldus worden begrepen dat de voorziening pas vervalt, als tegen de daaraan ten grondslag liggende besluitvorming geen enkel rechtsmiddel meer open staat. Artikel 8:85, tweede lid, van de Awb verzet zich echter tegen toewijzing van dat deel van het verzoek. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan de schorsing van het bestreden besluit een dwangsom te verbinden.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijst, dient de burgemeester aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 165,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 974,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W.J.C. Goorden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.