ECLI:NL:RBZWB:2014:6068

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
1 september 2014
Zaaknummer
248505
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot bewijs van onrechtmatig handelen in financial lease overeenkomst afgewezen

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Volkswagen Bank GmbH (hierna: VB) en een gedaagde partij. VB had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die werd vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Schoenmakers. De kern van de zaak betrof de vraag of de gedaagde onrechtmatig had gehandeld in het kader van een financial lease overeenkomst. VB stelde dat de gedaagde zich had voorgedaan als een ander en een contract valselijk had ondertekend, wat leidde tot de financiering van een auto die hij vervolgens had opgehaald en gebruikt.

De procedure omvatte een tussenvonnis van 5 juni 2013, waarin VB was toegelaten tot het bewijs van haar stellingen. Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder de gedaagde zelf. De kantonrechter oordeelde dat de verklaringen van de getuigen niet voldoende bewijs opleverden voor de stellingen van VB. De getuige die als zittingsofficier in een strafzaak had opgetreden, kon niet bevestigen dat de gedaagde een strafbaar feit had gepleegd jegens VB. Bovendien werd het beroep van de gedaagde op zijn verschoningsrecht gehonoreerd, omdat hij het risico liep op strafrechtelijke vervolging.

Uiteindelijk concludeerde de kantonrechter dat VB niet was geslaagd in haar bewijsopdracht en wees de vordering af. Tevens werd VB veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.200,-- werden begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken en de bescherming van getuigen die zich beroepen op hun verschoningsrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 248505 / 13-16

vonnis van de kantonrechter d.d. 18 juni 2014

inzake

de vennootschap naar Duits recht Volkswagen Bank GmbH,

gevestigd te Braunschweig, Duitsland,
eisende partij,
verder te noemen: VB,
gemachtigde: mr. H.J.M. Hofman (Jongejan Wisseborn gerechtsdeurwaarders),
t e g e n :

[gedaagde],

wonende te Terneuzen,
gedaagde partij,
verder te noemen: [gedaagde],
gemachtigde: mr. J.A.M. Schoenmakers.

het verdere verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- tussenvonnis van 5 juni 2013,
- proces-verbaal van getuigenverhoor gehouden op 11 maart 2014,
- brief d.d. 21 maart 2014 van mr. Hofman,
- akte houdende uitlating van de zijde van [gedaagde],
- akte na enquete van de zijde van VB,
- antwoordconclusie na enquete.

de verdere beoordeling van de zaak

1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen in en beslist bij tussenvonnis van 5 juni 2013. Bij dat vonnis is VB toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [gedaagde] met betrekking tot de (totstandkoming van de) financial lease overeenkomst jegens VB onrechtmatig heeft gehandeld, in het bijzonder, zoals VB stelt, dat [gedaagde] [bedrijf] buiten diens medeweten en zonder diens toestemming op naam van [getuige 2] heeft gezet en vervolgens op naam van [bedrijf] de financieringsaanvraag bij VB heeft gedaan, waarbij hij zich tegenover VB heeft voorgedaan als [getuige 2] en het contract valselijk heeft ondertekend, vervolgens de Audi bij de dealer heeft opgehaald en daar maanden lang gebruik van gemaakt heeft.
2.
Ter uitvoering daarvan heeft VB als getuigen doen horen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [gedaagde]. [gedaagde] heeft afgezien van het leveren van tegenbewijs.
3.
Noch de verklaring van de getuige [getuige 1], destijds zittingsofficier in de strafzaak die geleid heeft tot het strafvonnis van de rechtbank Middelburg van [datum], noch die van [getuige 2], [getuige 3] en [gedaagde] leveren bewijs op van de stelling(en) van VB. De getuige [getuige 1] verklaart weliswaar dat het verwijt dat VB [gedaagde] in deze zaak maakt ook onderwerp was van de tenlastelegging in de strafzaak en dat het haar bijstaat dat [gedaagde] daarvoor is veroordeeld, omdat dit onderdeel niet is uitgestreept in de tenlastelegging, maar de kantonrechter leest in het strafvonnis niet dat [gedaagde] een strafbaar feit jegens VB ten laste is gelegd en daarvoor is veroordeeld. [getuige 2] verklaart dat hij [bedrijf] niet op zijn naam gezet heeft, maar niet dat [gedaagde] dat heeft gedaan. [getuige 2] heeft voorts verklaard dat de handtekeningen in de lease-overeenkomst van hem kunnen zijn, maar dat uit FIOD onderzoek naar de handtekeningen blijkt dat de handtekeningen eerder niet dan wel de zijne zijn. Dat de handtekeningen vals zijn blijkt daaruit niet onomstotelijk, laat staan dat het [gedaagde] is geweest die de overeenkomst valselijk heeft ondertekend.
De getuige [getuige 3] verklaart dat [gedaagde] zich heeft voorgedaan als zichzelf en dus niet, zoals VB stelt als [getuige 2]. Dat hij zich heeft uitgegeven als bestuurder van [bedrijf] en de auto feitelijk heeft gebruikt rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld.
[gedaagde] heeft als -door VB opgeroepen- getuige bij de meeste vragen een beroep gedaan op zijn verschoningsrecht. De kantonrechter heeft dat beroep telkens gehonoreerd omdat er van moet worden uitgegaan dat het hoger beroep in zijn strafzaak nog loopt en niet kan worden uitgesloten dat [gedaagde] bij beantwoording van de aan hem gestelde vragen het gevaar loopt van strafrechtelijke veroordeling. Ook een partij-getuige komt zo’n verschoningsrecht toe. De kantonrechter volgt VB niet in haar stelling dat een beroep van een (partij-) getuige op een verschoningrecht gelijk moet worden gesteld met een getuige die weigert te verklaren, uit welke weigering de rechter de gevolgtrekking mag maken die hij geraden acht. In tegenstelling tot de in artikel 164 lid 3 bedoelde getuige, is een getuige die zich terecht beroept op zijn verschoningsrecht niet gehouden te verklaren. Evenmin kan VB worden gevolgd in haar stelling dat het beroep van [gedaagde] op zijn verschoningrecht op grond van het gevaar van strafrechtelijke veroordeling, feitelijk (a-contrario) een erkenning van onrechtmatig handelen oplevert. Dat zou het wettelijk verankerde verschoningrecht immers tot een dode letter maken. De verklaring van [gedaagde] draagt dan ook niet bij aan het aan VB opgedragen bewijs.
4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat VB niet is geslaagd in de bewijsopdracht en haar vordering zal worden afgewezen.
5.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal VB de proceskosten van [gedaagde] moeten vergoeden.

DE BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt VB in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.200,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. van Voorthuizen, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.