ECLI:NL:RBZWB:2014:6029

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
C/02/285007 / HA RK 14-145
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen voorzieningenrechter in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 augustus 2014 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoekers tegen mr. B.J.G.M. Ides Peeters, de voorzieningenrechter in een aanhangig kort geding. Verzoekers, wonende te Prinsenbeek en Breda, hadden het wrakingsverzoek ingediend op basis van vermeende partijdigheid van de voorzieningenrechter. De wrakingskamer heeft de procedure en de gronden van het verzoek zorgvuldig beoordeeld. De verzoekers stelden dat de voorzieningenrechter tijdens de mondelinge behandelingen op 9 en 15 juli 2014 onterecht had aangegeven dat hij [Gedaagde 2], een hoogzwangere vrouw, niet op straat zou zetten, en dat hij anonieme verklaringen van huurders niet serieus nam. Daarnaast voerden zij aan dat de voorzieningenrechter het beginsel van hoor en wederhoor niet had toegepast en dat hij zich negatief had uitgelaten over hun gemachtigde.

De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees van verzoekers dat de voorzieningenrechter partijdig was. De opmerkingen van de voorzieningenrechter over [Gedaagde 2] werden in de context van de zaak geplaatst en waren niet ongepast. De wrakingskamer concludeerde dat de voorzieningenrechter zijn rol als onpartijdige rechter had vervuld en dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de schijn van partijdigheid was gewekt. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van het kort geding zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
procedurenummer: C/02/285007 / HA RK 14-145
Beslissing van 27 augustus 2014
inzake
het wrakingsverzoek ex artikel 36 Rv van:

1.[Verzoeker 1],

wonende te Prinsenbeek,
2.
[Verzoeker 2],
wonende te Breda,
verzoekers,
gemachtigde J.G.C.B. van Ginneken,
tegen
MR. B.J.G.M. IDES PEETERS, in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Breda, in het door verzoekers aanhangig gemaakte kort geding onder zaaknummer 3204649 VV 14-88.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de processtukken van het door verzoekers aanhangig gemaakte kort geding onder zaaknummer 3204649 VV 14-88 (hierna: het kort geding);
- de op 16 juli 2014 ontvangen brief van de gemachtigde van verzoekers met daaraan gehecht een verzoekschrift strekkende tot wraking van mr. B.J.G.M. Ides Peeters ex artikel 36 Rv;
- het verweerschrift zijdens mr. B.J.G.M. Ides Peeters;
- de behandeling van het wrakingsverzoek ter zitting van de wrakingskamer van de rechtbank op 19 augustus 2014, waarbij zijn verschenen de heer [Verzoeker 2] en de heer [Vertegenwoordiger verzoekers] namens verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde de heer J.G.C.B. Van Ginneken, de heer mr. B.J.G.M. Ides Peeters, en de heer mr. I. Stolting.
1.1.
Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek is een kopie verstrekt aan verzoekers van de schriftelijke aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling d.d. 15 juli 2014 van de vordering in kort geding. De behandeling van het wrakingsverzoek is korte tijd geschorst om verzoekers en hun gemachtigde in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van deze aantekeningen. Mr. B.J.G.M. Ides Peeters was reeds bekend met de betreffende aantekeningen.
De juistheid van de aantekeningen van de griffier is door partijen niet bestreden, met dien verstande dat mr. B.J.G.M. Ides Peeters heeft opgemerkt dat bij de zinsnede: “de voorzieningenrechter begrijpt de technische aspecten van het rookmeldsysteem” het woord “niet” aan het slot is weggevallen. Nu de inhoud van voornoemde aantekeningen overigens niet is bestreden, zal van de juistheid daarvan worden uitgegaan.
2. Het verzoek
Het verzoek strekt tot wraking van mr. B.J.G.M. Ides Peeters in zijn hoedanigheid van voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Breda, in het door verzoekers aanhangig gemaakte kort geding onder zaaknummer 3204649 VV 14-88.
Mr. B.J.G.M. Ides Peeters, verder te noemen de voorzieningenrechter, berust niet in het verzoek tot zijn wraking.

3.De feiten

3.1.
De volgende feiten staan in rechte vast:
a. Verzoekers hebben de heer [Gedaagde 1] (hierna: ‘[Gedaagde 1]’) en mevrouw [Gedaagde 2] (hierna: ‘[Gedaagde 2]’) in een bodemprocedure gedagvaard, die thans aanhangig is onder nummer 2843211 CV EXPL 14-1516.
b. In die bodemprocedure wordt - samengevat - ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede een veroordeling tot betaling van verschillende bedragen gevorderd door verzoekers van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2]. In deze procedure stond een descente gepland op woensdag 23 juli 2014.
c. Verzoekers hebben besloten om [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2], hangende de bodemprocedure, tevens in kort geding te dagvaarden teneinde - samengevat - ontruiming en een gebiedsverbod te vorderen.
d. De mondelinge behandeling van de vordering in kort geding heeft plaatsgevonden op 9 juli 2014, bij welke gelegenheid mr. Stolting, gemachtigde van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2], noch zijn cliënten, aanwezig konden zijn. Om die reden werd mr. Stolting in de gelegenheid gesteld schriftelijk voor antwoord te concluderen.
e. De voorzieningenrechter heeft het antwoord van mr. Stolting wegens een omissie pas na de mondelinge behandeling op 9 juli 2014 ontvangen. Om die reden is de mondelinge behandeling van de vordering in kort geding voortgezet op 15 juli 2014.

4.De gronden van het wrakingsverzoek van verzoekers

4.1.
Verzoekers baseren hun wrakingsverzoek - verkort weergegeven - op een viertal gronden:
1) De voorzieningenrechter zou volgens verzoekers zowel tijdens de mondelinge behandeling van het kort geding op 9 juli 2014, als tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 15 juli 2015, te kennen hebben gegeven dat hij [Gedaagde 2] als zwangere vrouw niet op straat zal zetten.
2) Verzoekers stellen dat een aantal huurders anonieme verklaringen hebben afgelegd ten overstaande van een notaris. Volgens verzoekers heeft de voorzieningenrechter te kennen gegeven niets met deze verklaringen te kunnen en heeft hij aangegeven dat het geen feiten zijn.
3) Naar de mening van verzoekers heeft de voorzieningenrechter voorts ongemotiveerd bewijs terzijde geschoven. Daartoe voeren zij - samengevat - het volgende aan:
- In de dagvaarding in kort geding staat vermeld dat er sprake is van sabotage/vernieling van een brand- en rookmeldsysteem in appartementen. Door de gemachtigde van verzoekers is ter zitting uiteengezet hoe dit systeem werkt. Hoewel zulks door de wederpartij niet is betwist, heeft de voorzieningenrechter bij herhaling de opmerking gemaakt: “ik kan mij niet voorstellen dat het zo zit en daar is geen bewijs voor: het is geen feit”, aldus verzoekers.
- Op verzoek van de voorzieningenrechter heeft de gemachtigde van verzoekers geprobeerd om de
wijkagent mee te nemen naar de zitting, maar deze was wegens ziekte verhinderd. Volgens verzoekers is de voorzieningenrechter vervolgens met de zitting aangevangen en heeft hij de verklaringen waar hij eerst om had verzocht zonder enige motivering kennelijk niet meer nodig geacht.
4) De voorzieningenrechter heeft naar de mening van verzoekers het beginsel van hoor en wederhoor niet toegepast. Volgens verzoekers heeft de wederpartij zich kunnen uitlaten over de leefomgeving, terwijl hun gemachtigde slechts mocht verwijzen naar de verklaringen die ten overstaan van de notaris zijn afgelegd. In de visie van verzoekers zijn zij niet in de gelegenheid gesteld om aan te geven wat de gevolgen op sociaal maatschappelijk gebied zijn van het gedrag van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] en is hun gemachtigde de mond gesnoerd door de voorzieningenrechter.
Tijdens de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoekers nog een tweetal gronden aan hun wrakingsverzoek toegevoegd, te weten:
5) De voorzieningenrechter in het kort geding is tevens de rechter die beslist in de bodemprocedure 2843211 CV EXPL 14-1516.
6) De voorzieningenrechter heeft in zijn verweerschrift zich in negatieve bewoordingen uitgelaten over de gemachtigde van verzoekers.
In de visie van verzoekers is er op basis van het vorenstaande sprake van zwaarwegende omstandigheden die maken dat bij hen - mede gelet op de houding van de voorzieningenrechter - een geobjectiveerde vrees bestaat voor een niet volledig onpartijdige rechter. Zij verzoeken dan ook het wrakingsverzoek gegrond te verklaren en te bepalen dat de procedure door een andere voorzieningenrechter wordt voortgezet en dat een mondelinge behandeling wordt gepland.
Het standpunt van de voorzieningenrechter
4.2.
De voorzieningenrechter geeft aan - samengevat - dat tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2014 door hem aan de orde is gesteld, dat gesteld noch gebleken is van bezwaren tegen [Gedaagde 2], dat zij hoogzwanger is en dat hij haar in ieder geval niet op straat zal zetten. Tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 15 juli 2014 heeft hij zich op gelijkluidende wijze over [Gedaagde 2] uitgelaten als tijdens de eerdere zitting op 9 juli 2014, aldus de voorzieningenrechter.
De voorzieningenrechter voert met betrekking tot de verklaringen die getuigen hebben afgelegd ten overstaande van een notaris aan, dat hij dienaangaande heeft opgemerkt dat deze verklaringen slechts handelen over agressie tussen [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] en niet over agressie/bedreiging jegens medebewoners van het complex, waardoor de verklaringen de door verzoekers gestelde risico’s niet ondersteunen. Hij geeft voorts aan dat hij te kennen heeft gegeven dat die verklaringen minder gewicht in de schaal leggen dan verklaringen die worden afgelegd bij een gerechtelijk getuigenverhoor.
Ten aanzien van de foto’s die door verzoekers in het kader van het kort geding waren overgelegd, is volgens de voorzieningenrechter door hem ter zitting gevraagd, waaruit zou blijken dat er (vernielde) brandmelders uit het appartementencomplex op de foto’s staan en waaruit blijkt dat deze door [Gedaagde 1] zouden zijn vernield. Ook heeft hij geïnformeerd hoe het brandmeldsysteem technisch in elkaar zat, maar konden verzoekers hem niet uitleggen hoe dit systeem precies werkte, aldus de voorzieningenrechter.
Met betrekking tot het horen van de wijkagent stelt de voorzieningenrechter zich op het standpunt, dat door verzoekers niet is gevraagd om aanhouding teneinde de wijkagent te kunnen horen.
Volgens de voorzieningenrechter wilde de gemachtigde van verzoekers, na de aankondiging dat de zitting was gesloten, nog een stuk voorlezen uit een handboek over de risico’s van verslavende middelen, waarop de voorzieningenrechter volgens hem heeft aangegeven daaraan geen behoefte te hebben.
In de visie van de voorzieningenrechter zijn alle aspecten van de zaak in kort geding uitvoerig belicht tijdens de mondelinge behandeling en zijn verzoekers en hun gemachtigde het grootste deel van de tijd (on)gevraagd aan het woord geweest, waarbij zij zowel mr. Stolting als hemzelf regelmatig in de rede vielen. Dit is volgens de voorzieningenrechter door hem inderdaad enige malen afgekapt om een ordelijk debat mogelijk te maken. De voorzieningenrechter is dan ook van mening dat er geen sprake is van (schijn van) partijdigheid, zodat er geen grond is voor toewijzing van het wrakingsverzoek.
5. De beoordeling
5.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van rechterlijke onpartijdigheid in de zin van artikel 36 Rv geldt als uitgangspunt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
Gesteld noch gebleken is van een persoonlijke vooringenomenheid van de voorzieningenrechter jegens verzoekers, zodat dit geen grond oplevert voor wraking. Van een gebrek aan partijdigheid kan echter - geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van een rechter - ook sprake zijn, indien bepaalde feiten of omstandigheden de objectief gerechtvaardigde vrees doen ontstaan dat de schijn van partijdigheid is gewekt. Derhalve zal worden beoordeeld of verzoekers in objectieve zin reden hadden te vrezen dat het de voorzieningenrechter aan onpartijdigheid ontbrak.
5.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft de voorzieningenrechter, door de gang van zaken tijdens de mondelinge behandelingen van de vordering in kort geding, niet de schijn van vooringenomenheid gewekt. De wrakingkamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.4.1.
Tussen partijen is niet in geschil, dat de voorzieningenrechter zowel tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2014, als tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 15 juli 2014, heeft aangegeven, dat hij [Gedaagde 2] als hoogzwangere vrouw niet op straat zal zetten. Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingverzoek hebben verzoekers echter aangegeven dit standpunt van de voorzieningenrechter te begrijpen en deze opmerking niet als problematisch te ervaren. Dat door verzoekers niet veel gewicht wordt toegekend aan voornoemde opmerking van de voorzieningenrechter, wordt voorts onderschreven door het feit, dat de voorzieningenrechter zich reeds op 9 juli 2014 op deze wijze had uitgelaten en dit destijds geen aanleiding vormde voor verzoekers om tot wraking over te gaan. Bovendien geldt dat de voorzieningenrechter heeft aangegeven, dat de door verzoekers gestelde agressie/bedreiging ziet op gedragingen van [Gedaagde 1] en niet van [Gedaagde 2]. De opmerking om geen zwangere vrouw op straat te zetten, dient mede te worden gezien in het licht van de door de voorzieningenrechter geconstateerde afwezigheid van agressie van deze vrouw jegens omwonenden. Gelet op het geringe belang dat door verzoekers zelf wordt toegekend aan de betreffende opmerking van de voorzieningenrechter en op de context waarin deze opmerking door de voorzieningenrechter is herhaald tijdens de voortgezette mondelinge behandeling op 15 juli 2014, vormt deze opmerking onvoldoende grond voor een objectieve vrees voor partijdigheid bij verzoekers.
5.4.2.
Met betrekking tot de door verzoekers overgelegde anonieme verklaringen van medebewoners ten overstaande van een notaris, geldt het volgende. Voorop gesteld dient te worden, dat het ook in civiele zaken niet ongebruikelijk is dat de rechter ter terechtzitting partijen kritisch ondervraagt over de door hen ingenomen standpunten en de door partijen aangedragen bewijsmiddelen kritisch onderzoekt. Hierbij dient wel steeds de nodige welwillendheid te worden betracht en dient de rechter ervoor te waken dat hij door zijn vraagstelling de indruk kan wekken zich reeds een definitief oordeel te hebben gevormd. Het vorenstaande neemt niet weg, dat een rechter - nadat partijen hun standpunten uiteen hebben kunnen zetten - een voorlopig juridisch oordeel kan formuleren over onder meer de relevantie en het gewicht dat aan bepaalde bewijsmiddelen wordt toegekend. Uit de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 vloeit voort, dat de voorzieningenrechter te kennen heeft gegeven dat verklaringen die ten overstaande van een notaris zijn afgelegd minder gewicht in de schaal leggen dan verklaringen die worden afgelegd bij een gerechtelijk getuigenverhoor, omdat de notaris enkel noteert wat er gezegd wordt, terwijl bij een gerechtelijk getuigenverhoor ook de rechter en partijen de getuigen kunnen bevragen. Voorts heeft de voorzieningenrechter in zijn verweerschrift aangevoerd, dat hij tijdens de zitting van 15 juli 2014 heeft aangegeven dat de betreffende verklaringen slechts handelen over agressie tussen [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] en niet over agressie/bedreiging jegens medebewoners van het complex, waardoor de verklaringen de door verzoekers gestelde risico’s niet ondersteunen. Deze constatering van de voorzieningenrechter blijkt ook uit de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014. In het licht van het vorenstaande zijn de door de voorzieningenrechter geplaatste kanttekeningen bij voornoemde bewijsmiddelen over onder meer de relevantie en het gewicht dat door hem daaraan voorlopig wordt toegekend, ontoereikend om te kunnen oordelen dat de objectief gerechtvaardigde vrees is ontstaan dat de schijn van partijdigheid is gewekt.
5.4.3
Het vorenoverwogene geldt eveneens voorhet ter zitting besprokene inzake het brand- en rookmeldsysteem. Uit de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 blijkt, dat de voorzieningenrechter verzoekers over de werking van dit systeem (kritisch) heeft ondervraagd. De enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter de gegeven uitleg over de werking van dit systeem - ondanks dat dit als zodanig niet door de wederpartij werd betwist - hoogst onwaarschijnlijk voorkwam, is onvoldoende voor een objectieve vrees voor partijdigheid bij verzoekers. Dit geldt temeer, nu uit de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 voortvloeit, dat de voorzieningenrechter heeft aangegeven dit systeem nader te bezien tijdens de geplande descente de week daarop. Derhalve is niet gebleken dat de voorzieningenrechter zich reeds prematuur een definitief oordeel had aangemeten over de uitkomst van de procedure, zonder open te staan voor argumenten die hem van het tegendeel zouden kunnen overtuigen.
Om dezelfde redenen als hiervoor is overwogen, treft geen doel de stelling van verzoekers, dat de voorzieningenrechter ter zitting heeft opgemerkt dat nergens uit blijkt dat de overgelegde foto’s van vernielde brandmelders in het betreffende appartementencomplex zijn gemaakt, noch dat deze vernieling/sabotage door [Gedaagde 1] is verricht. Ook hier geldt dat uit de zittingsaantekeningen van de griffier volgt, dat de voorzieningenrechter heeft aangegeven dit punt (nader) te beoordelen na de geplande descente de week daarop.
5.4.4.
Verzoekers stellen voorts, dat zij op verzoek van de voorzieningenrechter hebben geprobeerd om de wijkagent mee te nemen naar de zitting, maar dat deze wegens ziekte was verhinderd en de voorzieningenrechter desondanks met de zitting is aangevangen en de inbreng van de wijkagent zonder enige motivering kennelijk niet meer nodig heeft geacht.
Als onweersproken staat vast, dat door verzoekers niet is gevraagd om aanhouding van de zaak teneinde de wijkagent alsnog te kunnen horen. De beslissing van de voorzieningenrechter om de mondelinge behandeling van de vordering in kort geding voort te zetten bij afwezigheid van de wijkagent is een processuele beslissing, die alleen grond voor wraking kan opleveren als deze beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven. Daarvan is - mede gelet op het spoedeisende karakter van een vordering in kort geding - naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake.
5.4.5.
Verzoekers hebben verder aan hun wrakingsverzoek ten grondslag gelegd, dat de voorzieningenrechter het beginsel van hoor en wederhoor niet heeft toegepast, aangezien de wederpartij in kort geding zich heeft kunnen uitlaten over de leefomgeving, terwijl hun gemachtigde slechts mocht verwijzen naar de verklaringen die ten overstaan van de notaris zijn afgelegd en desgevraagd niet mocht toelichten wat de gevolgen zijn op sociaal maatschappelijk gebied van het gedrag zijn [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2].
Anders dan verzoekers betogen, vloeit uit de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014 voort, dat (de gemachtigde van) verzoekers herhaaldelijk de sociale leefomgeving van de medebewoners van [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2] te berde hebben gebracht. Daarnaast hebben verzoekers ook reeds bij dagvaarding in kort geding hun standpunt ter zake de sociale leefomgeving weergegeven. Nu uit de zittingsaantekeningen blijkt dat beide partijen in kort geding zich over dit onderwerp hebben kunnen uitlaten, vormt de omstandigheid dat de voorzieningenrechter zich op enig moment over dit onderwerp voldoende geïnformeerd achtte en verder discussie dienaangaande heeft afgekapt, onvoldoende grond voor een objectieve vrees voor partijdigheid bij verzoekers. Dit geldt temeer, nu een rechter mede tot taak heeft zorg te dragen voor een ordelijk debat tussen partijen, hetgeen tevens impliceert, dat wanneer partijen genoegzaam hun visie op een kwestie hebben kunnen toelichten, zij op enig moment niet meer in de gelegenheid worden gesteld om daarover verder uit te weiden.
Bovendien vindt de wijze waarop volgens verzoekers het debat is afgekapt geen steun in de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 15 juli 2014. Uit deze zittingsaantekeningen blijkt immers niet - zoals verzoekers betogen - dat hun gemachtigde heeft verzocht om schorsing van de zitting teneinde met zijn cliënten te overleggen, welk verzoek door de voorzieningenrechter zou zijn geweigerd door te antwoorden met: “de mondelinge behandeling is nu gesloten”. Nu de door verzoekers gestelde gang van zaken niet correspondeert met de zittingsaantekeningen - terwijl deze beweerdelijke gang van zaken ook is weersproken door de voorzieningenrechter - kan ook dit niet bijdragen aan een geobjectiveerde vrees voor een niet volledig onpartijdige rechter.
5.4.6.
Tijdens de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek hebben verzoekers nog als aanvullende grondslag voor hun wrakingsverzoek aangevoerd, dat de voorzieningenrechter in het kort geding tevens de rechter is die beslist in de bodemprocedure 2843211 CV EXPL 14-1516. Deze grondslag wordt tardief aangevoerd. Vast staat dat verzoekers hangende de bodemprocedure tevens een kort geding hebben aangespannen tegen [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2]. Verzoekers wisten derhalve reeds uiterlijk op 9 juli 2014 (datum eerste mondelinge behandeling in kort geding) dat mr. Ides Peeters tevens zou optreden als voorzieningenrechter in het door hen aanhangig gemaakte kort geding. Verzoekers hebben echter nagelaten destijds daartegen te protesteren, noch hebben zij dit in hun verzoekschrift tot wraking betrokken. Zij ventileren hun bezwaar dienaangaande eerst op 19 augustus 2014 tijdens de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek, hetgeen als ontijdig moet worden aangemerkt. Bovendien geldt, dat mr. Ides Peeters in zijn hoedanigheid van bodemrechter en in diens hoedanigheid van voorzieningenrechter in kort geding, slechts tot behandeling is overgegaan van beide zaken maar daarin nog niet heeft beslist. Nu hij in beide zaken nog geen oordeel heeft geveld, kan om die reden ook geen sprake zijn van objectieve vrees voor vooringenomenheid van de voorzieningenrechter in de kort geding zaak wegens beslissingen die hij in zijn hoedanigheid van bodemrechter in de bodemzaak heeft genomen.
5.4.7.
Ten slotte heeft de gemachtigde van verzoekers tijdens de mondeling behandeling van het wrakingsverzoek nog als grond aan het wrakingsverzoek toegevoegd, dat de voorzieningenrechter in zijn verweerschrift zich in negatieve bewoordingen heeft uitgelaten over de gemachtigde van verzoekers. De wrakingskamer is van oordeel dat het verweerschrift niet dermate onnodig negatieve uitlatingen bevat, dat de inhoud daarvan aanleiding geeft om te oordelen dat er grond is voor een objectieve vrees voor partijdigheid bij verzoekers.
5.4.8.
De conclusie luidt dan ook, dat hetgeen door verzoekers aan hun wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd, ontoereikend is - ook wanneer dit in onderling verband en samenhang wordt beschouwd - om het oordeel te wettigen dat de bij verzoekers bestaande vrees dat de voorzieningenrechter ten aanzien van hen vooringenomenheid koestert, objectief gerechtvaardigd is. Hetgeen overigens door verzoekers nog aan hun wrakingsverzoek ten grondslag is gelegd - waaronder het beweerdelijk vóór afloop van de kort gedingzitting opruimen van de processtukken door de voorzieningenrechter - leidt niet tot een andersluidend oordeel.
5.5.
Het vorenstaande betekent dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen. Om die reden dient ook te worden afgewezen het verzoek om te bepalen dat een mondelinge behandeling wordt gepland bij een andere voorzieningenrechter die de zaak overneemt, zulks nog daargelaten dat het niet aan de wrakingskamer is om dergelijke procedurele beslissingen te nemen.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak in kort geding met zaak-/rolnr.: 3204649 VV 14‑88 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens de indiening van het wrakingsverzoek
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Steenbeek, mr. M. Breeman en mr. H. Hopmans, in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2014 en ondertekend door mr. Breeman.
.