ECLI:NL:RBZWB:2014:5682

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2014
Publicatiedatum
13 augustus 2014
Zaaknummer
02/820084-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op woning met geweld en diefstal van goederen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 augustus 2014, is de verdachte beschuldigd van een woningoverval en diefstal met geweld. De feiten vonden plaats op 16 januari 2014 in Meliskerke, waar de verdachte met geweld een 82-jarige vrouw overviel in haar woning. De verdachte heeft de vrouw geduwd, waardoor zij viel, en haar vervolgens geslagen, wat resulteerde in een gecompliceerde jukbeenbreuk. De verdachte heeft ook een portemonnee en geld van het slachtoffer gestolen. Daarnaast is de verdachte ook beschuldigd van de diefstal van een fiets op 15 januari 2014 in Westkapelle. Tijdens de zitting op 4 augustus 2014 heeft de officier van justitie bewijs gepresenteerd, waaronder aangiften en verklaringen van getuigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en dat er geen bewijsverweer is gevoerd door de verdediging. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard en de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal met geweld en de diefstal van de fiets. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn licht verminderd toerekeningsvatbaarheid, en heeft een gevangenisstraf van 36 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Tevens is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer voor de geleden schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02/820084-14
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (België)
wonende te [adres]
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg
raadsman mr. B.H. Vader, advocaat te Oost-Souburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 augustus 2014, waarbij de officier van justitie mr. W.J.W.K. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 januari 2014 te Meliskerke, gemeente Veere, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee
en/of 110 euro en/of een pak koekjes, in elk geval enige goederen, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd
van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1] met kracht
heeft geduwd (waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of die [slachtoffer 1] meermalen,
althans eenmaal, heeft geslagen/gestompt tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar
lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een gecompliceerde jukbeenbreuk;
art 312 lid 2 sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Westkapelle, gemeente Veere, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk
Corinta Urban), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 ten laste gelegde diefstal met geweld. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op de aangifte, de informatie van de Ggd-arts, het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten die het slachtoffer in de woning hebben aangetroffen, de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van verdachte.
Voorts acht hij de onder 2 ten laste gelegde diefstal van een fiets, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Aangezien verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd en er geen bewijs- en/of vrijspraakverweren door de verdediging zijn gevoerd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Feit 1
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 4 augustus 2014 [1] ;
- de aangifte van [slachtoffer 1] [2] ;
- de medische informatie betreffende [slachtoffer 1] van de Ggd Zeeland [3] .
Feit 2
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 4 augustus 2014 [4] ;
- de aangifte van [slachtoffer 2] en de daarbij gevoegde ‘bijlage goederen’ [5] .
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks16 januari 2014 te Meliskerke, gemeente Veere, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee
en
/of110 euro en
/ofeen pak koekjes,
in elk geval enige goederen, geheel of
ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte,welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld
en/of gevolgd
van geweld
en/of bedreiging met geweldtegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en
/ofgemakkelijk te maken
en/of om
bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld
en/of welke
bedreiging met geweldhierin bestond
(en)dat verdachte die [slachtoffer 1] met kracht
heeft geduwd
(waardoor die [slachtoffer 1] ten val kwam
)en
/ofdie [slachtoffer 1] meermalen
,
althans eenmaal,heeft
geslagen/gestompt tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] zwaar
lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten een gecompliceerde jukbeenbreuk;
2.
hijop
of omstreeks15 januari 2014 te Westkapelle, gemeente Veere, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (merk
Corinta Urban),
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[slachtoffer 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft
en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van braak, verbreking en/of inklimming.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de handelingen van verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] gekwalificeerd als een laffe daad. Hij acht het een buitengewoon ernstig feit. Verdachte heeft tegen een weerloos en kwetsbaar bejaard slachtoffer zulk excessief geweld gebruikt dat zij daardoor ernstig letsel heeft opgelopen en daarnaast ook nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden. Verdachte heeft niet stil gestaan bij de gevolgen voor het slachtoffer, zijn handelen was puur gericht op materieel gewin. De officier van justitie heeft gevorderd, gelet op de LOVS-oriëntatiepunten voor een woningoverval met ‘ander geweld’, aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 54 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hij heeft daarbij rekening gehouden met het feit dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar wordt beschouwd, het feit dat hij in Nederland geen strafblad heeft alsook dat de detentie hem zwaarder zal vallen dan andere veroordeelden omdat hij in België woonachtig is. Hij is van mening dat niet volstaan kan worden met een lichtere sanctie, waardoor de wet geen mogelijkheid biedt een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en daar bijzondere voorwaarden aan te verbinden. Het zwaartepunt voor de straftoemeting ligt bij het eerste feit.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit aan verdachte een zodanige straf op te leggen dat hij alle kansen krijgt om in de maatschappij terug te keren. Er moet voor hem perspectief op de toekomst zijn. Hij is van mening dat - met alle respect voor het slachtoffer - de eis van de officier van justitie, gelet op de persoon van verdachte, te hoog is. Verdachte is op grond van zijn aanpassingsstoornis licht verminderd toerekeningsvatbaar. Hij is eigenlijk een modelburger, een first offender, die goed opgeleid is, een eigen woning heeft en altijd gewerkt heeft. Er is bovendien een aantal factoren dat aanleiding geeft naar beneden van de oriëntatiepunten af te wijken, zoals bijvoorbeeld dat er geen samenwerkingsverband was, het geen professionele werkwijze betreft en verdachte geen wapen heeft gebruikt. De raadsman heeft gewezen op de uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch van 13 november 2013 in een vergelijkbare zaak waarin aan de verdachte 32 maanden gevangenisstraf is opgelegd. Verdachte ziet in dat hij een behandeling behoeft. Gelet op de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties is het mogelijk om een voorwaardelijke straf en de daarbij opgelegde bijzondere voorwaarden in een ander EU-land, zoals België, ten uitvoer te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een 82-jarige vrouw in haar woning overvallen. Verdachte is in een gestolen auto vanuit zijn woonplaats in België naar Nederland gereden en is op 16 januari 2014 in Meliskerke aangekomen. Omdat hij geen geld bij zich had, er (nog) geen geld op zijn bankrekening was gestort en hij geen benzine meer had om terug naar huis te keren, is hij op enig moment - zoals hij zelf zegt - gaan flippen en heeft hij besloten geld te stelen. Hij zag het slachtoffer lopen en is achter haar aan naar haar woning gelopen. Toen zij de voordeur van haar woning had geopend, heeft hij haar een harde duw tegen haar rug gegeven, waardoor zij in de hal van haar woning op haar buik viel. Verdachte heeft haar daarna, toen zij opkeek, ook nog twee keer in haar gezicht gestompt. Vervolgens heeft hij haar portemonnee met daarin ongeveer € 110,00 en een pak koekjes weggenomen. Dit alles om geldelijk gewin. Verdachte heeft niet gedacht aan de gevolgen van zijn handelingen voor het slachtoffer.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer na de overval aan haar lot heeft overgelaten door de voordeur van de woning achter zich in het slot te trekken. Het slachtoffer is op handen en voeten naar de voordeur gekropen en heeft door met een gordijnroede op de ruit van de voordeur te tikken de aandacht van een buurman weten te trekken. Als haar dit niet was gelukt waren de gevolgen voor haar wellicht nog groter geweest.
Het slachtoffer is met een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Daar is gebleken dat zij naast diverse blauwe plekken en bloeduitstortingen, een botbreuk aan haar linker jukbeen en haar linker oogkas had opgelopen. Zij heeft twee dagen in het ziekenhuis gelegen en is in verband met de breuk aan haar jukbeen geopereerd. Het lichamelijk herstel van deze verwondingen heeft weken geduurd en blijkens de onderbouwing bij het schadevergoedingsformulier heeft zij nog regelmatig pijn.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke gebeurtenissen een enorme impact hebben op de slachtoffers. Niet alleen is er angst ten tijde van de overval maar ook lang daarna blijven de angstgevoelens. Dit is niet anders voor het slachtoffer. Zij is overvallen in haar eigen woning, een plek waar zij zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Hoewel zij inmiddels haar dagelijkse bezigheden weer grotendeels heeft hervat is zij nog altijd angstig. Gebeurtenissen als de onderhavige behoren tot de categorie strafbare feiten die niet alleen een ernstige inbreuk maken op de slachtoffers, maar ook op de rechtsorde en tevens gevoelens van angst, onveiligheid en onrust in de samenleving veroorzaken. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij dit ernstige feit dat, gelet op de kwetsbaarheid en de leeftijd van het slachtoffer, bijzonder laf te noemen is, heeft gepleegd.
De uitvoering van het misdrijf kan niet professioneel worden genoemd, verdachte heeft geen wapen gebruikt en er is geen sprake van een mededader. Dat zijn echter geen verzachtende omstandigheden, zoals door de verdediging is aangevoerd. Slechts kan worden vastgesteld dat de wijze van uitvoering in bedoelde zin geen strafverzwarende omstandigheid oplevert.
Naast voornoemd feit heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets. Diefstallen veroorzaken overlast en schade bij de benadeelden.
Over verdachte is op 1 juli 2014 een rapport opgemaakt door klinisch psycholoog drs. W.J.L. Lander en op 10 juli 2014 door psychiater dr. A.J.W.M. Trompenaars.
Toerekeningsvatbaarheid
Uit voornoemde rapporten komt naar voren dat bij verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens kan worden vastgesteld in de zin van een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Verdachte heeft een levensgeschiedenis waarin geen bijzonderheden zijn waar te nemen. Zijn scholing is zonder grote problemen verlopen, hij heeft gewerkt en is niet bekend met een psychiatrische voorgeschiedenis. Hij komt in psychische problemen als zijn eenmanszaak in financieel opzicht niet loopt zoals hij had verwacht en gehoopt. Er ontstaan onoplosbare meningsverschillen met zijn moeder over de financiële aspecten van de zaak waardoor hij in de loop van een aantal maanden in toenemende mate spanningen en frustraties begint te ervaren. Hij kan hier niet mee uit de voeten waardoor de druk begint op te lopen. Hij zoekt geen professionele hulp maar begint in plaats daarvan meer te blowen waardoor de spanningen verder toenemen. Het gevolg hiervan is dat zich bij verdachte de genoemde aanpassingsstoornis ontwikkelt. Dit heeft zich gemanifesteerd in de vorm van gevoelens van somberheid, verdriet, machteloosheid en ten einde raad zijn alsmede in het vertonen van impulsief delictsgedrag zoals de feiten van 15 en 16 januari 2014. Deze stoornis was dan ook aanwezig ten tijde van het plegen van de feiten en beïnvloedde zijn gedragskeuze ten tijde van het ten laste gelegde. Als gevolg hiervan wordt geadviseerd verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen en is van oordeel dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezen verklaarde feiten in licht verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Straf
De deskundigen hebben de kans op herhaling laag ingeschat als hij wordt begeleid en behandeld waarbij in het bijzonder aandacht dient te worden besteed aan het leren omgaan met gevoelens van spanning, boosheid en frustratie. Zij adviseren aan verdachte bij een voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een ambulante behandeling bij een forensische polikliniek op te leggen.
Reclassering Nederland heeft op 13 mei 2014 over verdachte gerapporteerd en heeft dit rapport naar aanleiding van de rapportages van de deskundigen aangevuld op 31 juli 2014. Ook zij acht een behandelverplichting geïndiceerd, maar een reclasseringstoezicht is niet uitvoerbaar omdat verdachte voornemens is na zijn detentie terug te keren naar België. Zij adviseert aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke straf. Daarbij worden geen bijzondere voorwaarden geadviseerd.
De eis van de officier van justitie is in het licht van de ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit en hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd goed te begrijpen. De ernst van het onder 1 ten laste gelegde feit rechtvaardigt op zichzelf inderdaad een lang durende gevangenisstraf. Daar staat tegenover de persoon van verdachte, de licht verminderde toerekeningsvatbaarheid en het belang dat hij, gelet op de uitgebrachte adviezen van de deskundigen, een behandeling ondergaat. Dit om te voorkomen dat hij zich in de toekomst nogmaals schuldig zal maken aan een ernstig strafbaar feit. Uit de rapportages van de deskundigen blijkt dat zich bij verdachte in korte tijd een aanpassingsstoornis heeft ontwikkeld die tot het delictgedrag heeft geleid. Voor dat moment was er op de levenswijze van verdachte weinig tot niets aan te merken. Uit het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 9 juli 2014 van verdachte blijkt dat hij in Nederland niet eerder in aanraking is geweest met politie en/of justitie. In België is hij een keer veroordeeld voor het rijden onder invloed van middelen. In het voordeel van verdachte is dat hij ter zitting blijk heeft gegeven van doorleefde spijt over datgene wat hij het slachtoffer heeft aangedaan.
Het doel dat de rechtbank met de op te leggen straf wil bereiken is enerzijds vergelding en anderzijds de resocialisatie van verdachte. Gelet op het feit dat de kans op herhaling van gewelddadig gedrag bij behandeling als laag wordt ingeschat, is het opleggen van gevangenisstraf ter bescherming van de maatschappij in deze zaak geen zelfstandig doel. Met de straf doet de rechtbank wellicht niet volledig recht aan hetgeen verdachte heeft aangericht maar uiteindelijk weegt de persoon van verdachte in de hiervoor vermelde zin bij de bepaling van de strafmaat voor de rechtbank zwaarder. Het betekent dat verdachte een gevangenisstraf van aanzienlijke duur moet ondergaan en dat hij aansluitend, onder begeleiding en met therapie aan zijn resocialisatie kan beginnen.
De rechtbank realiseert zich dat het opleggen van de bijzondere voorwaarden van reclasseringstoezicht en een ambulante therapie bij een forensische polikliniek zoals door de deskundigen is geadviseerd, gelet op de woonplaats van verdachte in België, niet door de instanties in Nederland zal kunnen worden uitgevoerd. Echter, gelet op de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties kan de straf worden overgedragen aan België en kunnen de begeleiding en de therapie door de daartoe aangewezen instanties in België worden uitgevoerd.
Alle omstandigheden in aanmerking genomen, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur, waarvan een deel voorwaardelijk met voorwaarden en een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft voor feit 1 een zogenaamd voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces ingediend. Daarop heeft zij een bedrag van € 2.775,00 ingevuld ter zake van immateriële schade. In het daarbij als bijlage gevoegde schadeonderbouwingsformulier van Slachtofferhulp Nederland is echter een bedrag van
€ 4.500,00 voor geleden immateriële schade ingevuld. Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij desgevraagd verklaard dat zij het laatste bedrag ter zake van immateriële schade vordert. Derhalve vordert zij in totaal een schadevergoeding van € 5.515,99, waarvan
€ 1.105,99 ter zake van materiële schade en € 4.500,00 ter zake van immateriële schade.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.750,27, te weten € 975,27 ter zake van materiële schade en € 2.775,00 ter zake van immateriële schade.
Materiële schade
De verdediging heeft de vordering voor zover deze ziet op door de benadeelde partij gevorderde materiële schade niet betwist tot een bedrag van € 975,27, zodat dit deel van de vordering voor toewijzing gereed ligt. Nu blijkens het als bijlage 4 bij de vordering gevoegde overzicht de benadeelde partij reeds voor het ten laste gelegde feit kosten voor medicijnen heeft gemaakt, te weten tot een bedrag van totaal € 40,72, is niet aannemelijk dat zij deze kosten heeft moeten maken ten behoeve van het herstel na het incident op 16 januari 2014. De vordering zal voor dit deel dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
De verdediging is van mening dat een bedrag van € 2.775,00 ter zake van immateriële schade gelet op de jurisprudentie een reëel bedrag is en is bereid dit bedrag aan de benadeelde partij te vergoeden.
Vast staat dat verdachte de benadeelde partij in haar woning heeft overvallen en dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, hetgeen ook bewezen is verklaard. Er is derhalve sprake van opzettelijk toegebracht ernstig letsel. Als gevolg hiervan heeft de benadeelde partij een gebroken jukbeen opgelopen. Zij is daaraan geopereerd en heeft twee dagen in het ziekenhuis verbleven. Verder blijkt uit de onderliggende stukken dat de gebeurtenis een angstige ervaring is geweest voor het bejaarde slachtoffer. De rechtbank acht, het voorgaande in aanmerking nemende en gelet op de gebruikelijk in Nederland toegewezen bedragen, een vergoeding van € 2.775,00 aan immateriële schade redelijk en billijk en zal de vordering dan ook toewijzen. Nu de vordering tot dit bedrag niet is betwist ligt de vordering gereed voor toewijzing.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de benadeelde partij toewijzen een bedrag van € 975,27 ter zake van materiële schade en € 2.775,00 ter zake van immateriële schade.
Voor het overige acht de rechtbank het door de benadeelde partij gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 57, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: Diefstal, voorafgegaan en vergezeld geweld tegen personen, gepleegd met het
oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
Feit 2: Diefstal;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 (zesendertig) maanden, waarvan 8 (acht) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering of een maatschappelijke dienst die met verantwoordelijkheden jegens veroordeelden is belast;
* dat verdachte gedurende de proeftijd - of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van de instelling in overleg met de reclassering wenselijk en/of noodzakelijk acht - ambulante therapie zal volgen bij een forensische polikliniek of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 3.750,27, waarvan € 957,27 ter zake van materiële schade en € 2.775,00 ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 16 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] (feit 1), € 3.750,27 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 47 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. R.A. Borm en mr. J.B. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 18 augustus 2014.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer PL1930-2014003670 van de regiopolitie Zeeland, divisie recherche, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 262.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 17 januari 2014, pagina 45 en 46 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het geschrift, te weten een letselbeschrijving betreffende [slachtoffer 1], opgemaakt door forensische geneeskundige J. Vrencken, werkzaam bij Ggd Zeeland, pagina 49 van voornoemd eindproces-verbaal.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 augustus 2014.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 17 januari 2014, pagina 241 en 243 van voornoemd eindproces-verbaal.