ECLI:NL:RBZWB:2014:5647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
AWB- 14_4921 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake verlof voor begraving of crematie

Op 6 augustus 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen het besluit van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Drimmelen. Dit besluit betrof het verlenen van verlof voor de begraving of crematie van het lichaam van een overleden persoon. Verzoekers, die in deze zaak optraden als aanvragers, hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen totdat op het ingediende bezwaarschrift zou zijn beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de ambtenaar van de burgerlijke stand gehouden was om het verlof te verlenen, mits voldaan was aan de voorwaarden van de Wet op de lijkbezorging (Wlb). De ambtenaar moest enkel vaststellen of er sprake was van een overlijden en of het lichaam was vrijgegeven. De rechter benadrukte dat de wetgever zich niet heeft willen uitlaten over het recht of de plicht tot begraven of cremeren, en dat de ambtenaar zich niet mocht bemoeien met de vraag wie de meest gerede partij was om over de uitvaart te beslissen, indien er een geschil was tussen nabestaanden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit een voor beroep vatbaar besluit was en dat het belang van verzoekers bij het bezwaar duidelijk was, evenals het spoedeisend belang bij een spoedig oordeel. Ondanks dat het verlof was verleend aan een derde partij, was het oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoekers ook gebruik konden maken van het verlof om het lichaam te begraven of te cremeren. De rechter oordeelde dat de ambtenaar een onjuiste afweging had gemaakt door het verlof aan de derde partij te verstrekken, maar dat dit niet leidde tot een gebrek aan het bestreden besluit. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/4921 WET VV
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 6 augustus 2014 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker1], [naam verzoeker2] en[naam verzoeker3], te [woonplaats], verzoekers,

gemachtigde: mr. B.J. Nauta,
en

de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [woonplaats] (ZH),
gemachtigde: mr. E. Gadzo.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 augustus 2014 (bestreden besluit) van de ambtenaar inzake het verlenen van verlof voor de begraving of crematie van het lichaam van[naam persoon]. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen totdat op het daartegen ingediende bezwaarschrift zal zijn beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 augustus 2014. Van verzoekers zijn in persoon verschenen [naam verzoeker1] en [naam verzoeker2], bijgestaan door hun gemachtigde. De ambtenaar is verschenen in de persoon van [naam ambtenaar], bijgestaan door [naam persoon] en mr. [naam persoon]. [naam derde partij] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2.
Op 1 augustus 2014 is een op maandag 28 juli 2014 in Terheijden aangetroffen stoffelijk overschot geïdentificeerd als[naam persoon]. Op 5 augustus 2014, 12.59 uur, hebben verzoekers een verzoek tot verlof als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de lijkbezorging (Wlb) bij de ambtenaar ingediend. Op 5 augustus 2014, 13.38 uur, heeft[naam derde partij] ook een verzoek tot verlof ingediend. Bij het bestreden besluit heeft de ambtenaar het gevraagde verlof verleend. Hij heeft het verlof toegezonden aan [naam derde partij].
3.
Artikel 11 van de Wlb bepaalt dat geen begraving of crematie van een lijk geschiedt zonder schriftelijk verlof van de ambtenaar van de burgerlijke stand, dat kosteloos wordt afgegeven. Het formulier voor dit verlof wordt door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgesteld.
In artikel 12 van de Wlb is bepaald dat verlof tot begraving of tot crematie niet wordt verleend, zolang niet is overgelegd een verklaring van overlijden, afgegeven door de behandelende arts of een gemeentelijke lijkschouwer, dan wel een verklaring waaruit blijkt van geen bezwaar van de officier van justitie tegen begraving of crematie. Indien de officier van justitie in de gevallen als bedoeld in artikel 7, tweede lid, meent niet tot de afgifte van een verklaring van geen bezwaar tegen begraving of crematie te kunnen overgaan, stelt hij de gemeentelijke lijkschouwer en de regionale toetsingscommissie bedoeld in artikel 3 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding, hiervan onverwijld in kennis.
4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bestreden besluit een voor beroep vatbaar besluit is als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hoewel het verlof op verzoek is verleend en is toegezonden aan (de vertegenwoordiger van) [naam derde partij], is het niet gericht aan een van de aanvragers.
5.
Het belang van verzoekers bij het bezwaar is duidelijk, alsook het spoedeisend belang bij een spoedig oordeel van de voorzieningenrechter.
6.
De afweging die de ambtenaar moet maken bij het verlenen van het verlof volgt uit artikel 12 van de Wlb: er moet sprake zijn van een overlijden en – indien er mogelijk geen sprake is van een natuurlijke dood – moet het lichaam zijn vrijgegeven door de officier van justitie. Niet in geschil is dat aan de eisen van artikel 12 van de Wlb is voldaan. De ambtenaar was derhalve gehouden het verlof te verlenen.
De gevraagde voorziening vindt zijn oorzaak in een geschil tussen verzoekers en [naam derde partij] over wie de uitvaart mag of moet verzorgen en welke keuzes daarbij worden gemaakt, zodat de vraag moet worden beantwoord of de ambtenaar zich daarover – bij toepassing van artikel 11 van de Wlb – mag uitlaten of daarmee mag bemoeien.
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de wetsgeschiedenis van de Wlb en is op basis daarvan van oordeel dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om dat niet te regelen. De wetgever heeft zich uitdrukkelijk niet willen uitlaten over het recht op of de plicht tot het begraven of cremeren van een lichaam. Die visie wordt juist bevestigd in de door verzoekers ter zitting aangehaalde Memorie van Antwoord (Kamerstukken I 1984/85, 11 256, nr. 7, p. 6). Het door verzoekers aangehaalde citaat uit dat kamerstuk heeft het karakter van een suggestie aan de ambtenaar om te wachten met het afgeven van het verlof als hij ervan op de hoogte is dat naasten van de overledene een geschil over die vraag aanhangig hebben gemaakt voor de (civiele) kort-gedingrechter, maar kan niet als een plicht zijn bedoeld, mede gelet op de wettelijke plicht en noodzaak om een lichaam uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden te begraven of te cremeren.
Nu de ambtenaar ter zitting heeft verteld dat hij heeft onderzocht aan wie hij het verlof diende te zenden en dat hij dat aan [naam derde partij] heeft gedaan omdat hij aan de hand van de Basisregistratie Personen niet kon achterhalen dat [naam verzoeker1] nog samenwoonde met de overledene én omdat het lichaam inmiddels door de door [naam derde partij] ingeschakelde uitvaartondernemer in beheer was genomen, heeft hij daarmee aangegeven een afweging te hebben gemaakt die binnen zijn taak ingevolge artikel 11 niet thuishoort.
7.
Nu het enige rechtsgevolg van het bestreden besluit is, dat het lichaam van de overledene mag worden begraven of gecremeerd en nu, naar voorlopig oordeel, ongeacht de vraag aan wie het verlof is verstrekt, ook verzoekers van het verlof gebruik zouden kunnen maken om het lichaam van de overledene te begraven of cremeren, leidt de omstandigheid dat de ambtenaar de hiervoor genoemde afweging wel heeft gemaakt niet tot het oordeel dat daarmee een gebrek kleeft aan het bestreden besluit.
Dat betekent dat het bestreden besluit in bezwaar naar verwachting stand zal houden. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 6 augustus 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.