In deze zaak heeft de kantonrechter te Bergen op Zoom op 30 juli 2014 uitspraak gedaan op een verzoek tot opheffing van het mentorschap van een rechthebbende, die onder bewind was gesteld. Het verzoek was ingediend door de mentor van de rechthebbende, die stelde dat de rechthebbende in staat was zijn niet-vermogensrechtelijke belangen zelf te behartigen. De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen, na een uitgebreide beoordeling van de feiten en omstandigheden.
De rechthebbende was sinds 31 december 2013 onder bewind gesteld en had een geschiedenis van alcoholverslaving en vermijdingsgedrag. De mentor en een maatschappelijk werker van GGZ WNB gaven aan dat de rechthebbende vooruitgang had geboekt, maar de kantonrechter oordeelde dat er nog steeds onvoldoende stabiliteit was om het mentorschap op te heffen. Tijdens de zitting op 22 juli 2014 werd duidelijk dat de rechthebbende, ondanks zijn verbale vaardigheden, onvoldoende zelfinzicht had in zijn verslavingsproblematiek.
De kantonrechter benadrukte het belang van goede communicatie tussen de rechthebbende, de mentor en de hulpverleners. Hij concludeerde dat het mentorschap noodzakelijk bleef, omdat er geen zicht was op wanneer de rechthebbende in staat zou zijn om zijn eigen belangen adequaat te behartigen. De beslissing om het mentorschap te handhaven werd genomen in het belang van de rechthebbende, die nog steeds kwetsbaar was in zijn huidige situatie.
De beschikking werd uitgesproken door kantonrechter mr. W.E.M. Verjans en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.