ECLI:NL:RBZWB:2014:5431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
2560741
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M.J.M. Klarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetten huur na overlijden huurder op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding

In deze zaak gaat het om de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder, waarbij de dochter van de overleden huurder, aangeduid als [X], de huur van de woning wil voortzetten op basis van artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek. De dochter heeft in 2008, vanuit een crisissituatie, bij haar vader in de woning gewoond. Na het overlijden van haar vader op 16 juni 2013, heeft zij de verhuurder, Stichting Stadlander, verzocht om de huur voort te zetten. De verhuurder heeft dit verzoek afgewezen, met het argument dat de huurovereenkomst eindigt zes maanden na het overlijden van de huurder.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de dochter voldoende bewijs heeft geleverd van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar vader, ondanks het ontbreken van een expliciet wilsbesluit om samen te blijven wonen. De rechter heeft vastgesteld dat de dochter en haar vader gedurende zes jaar samenwoonden en dat deze situatie als duurzaam moet worden aangemerkt. De rechter heeft ook opgemerkt dat de zorg die de dochter voor haar vader heeft verleend in zijn laatste levensfase niet het enige doel van hun samenwoning was.

De vordering van [X] om de huurovereenkomst voort te zetten is toegewezen, terwijl de vorderingen van de verhuurder in reconventie zijn afgewezen. De rechter heeft Stadlander in de proceskosten veroordeeld, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2014 door kantonrechter M.J.M. Klarenbeek.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Kanton
Zittingsplaats: Middelburg
zaak/rolnr.: 2560741 / 13-6049

vonnis van de kantonrechter d.d. 30 april 2014

in de zaak van

[eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie],

wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
eisende partij in conventie,
gedaagde partij in reconventie,
verder te noemen: [X],
gemachtigde: mr.drs. C.G. Huijsmans, advocaat te Bergen op Zoom,
t e g e n :
de stichting
Stichting Stadlander,
gevestigd te Bergen op Zoom,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
verder te noemen: Stadlander,
gemachtigde: mr. A.S. van Duijvenvoorde, juridisch adviseur bij Stadlander.

het verloop van de procedure

De procedure is als volgt verlopen:
- dagvaarding van 11 november 2013,
- conclusie van antwoord, tevens van eis in reconventie,
- comparitievonnis,
- conclusie van antwoord in reconventie, houdende wijziging van eis in conventie,
- verschijning van partijen d.d. 24 maart 2014.

de beoordeling van de zaak

in conventie en in reconventie:
1.1. De vader van [X] huurde van Stadlander de woning aan de [adres] te [woonplaats], gemeente [gemeente] (verder: de woning). De vader van [X] is op 16 juni 2013 overleden. Bij brief d.d. 3 juli 2013 heeft [X] aan Stadlander meegedeeld dat zij sinds april 2008 met haar minderjarige dochter bij haar vader inwoonde en heeft verzocht de huur van de woning te mogen overnemen. Bij brief d.d. 15 juli 2013 heeft Stadlander dat verzoek afgewezen en [X] meegedeeld dat de huurovereenkomst zes maanden na overlijden van de huurder eindigt en de woning daarom per 16 december 2013 leeg en ontruimd dient te zijn.
1.2. [X] heeft een advocaat, haar huidige gemachtigde, ingeschakeld. Deze heeft Stadlander bij brief d.d. 29 juli 2013 meegedeeld dat [X] met haar vader een duurzame gemeenschappelijke huishouding heeft gevoerd en heeft verzocht de huurovereenkomst met [X] voort te zetten op basis van art. 7:268 BW. Bij brief d.d. 14 augustus 2013 heeft Stadlander geantwoord dat [X] bewijsstukken zal moeten overleggen.
1.3. Bij brief van 22 oktober 2013 heeft de gemachtigde van [X] bewijsstukken naar Stadlander gestuurd met een concept-dagvaarding en het verzoek binnen een week te reageren. Stadlander heeft niet binnen een week gereageerd. Op 11 november 2013 is de dagvaarding aan Stadlander betekend.
2.1. Na wijziging van eis heeft [X] primair gevorderd voor recht te verklaren dat zij de huurovereenkomst voortzet op grond van art. 7:268 BW. Subsidiair heeft zij een terme de grâce gevorderd.
2.2. Stadlander heeft deze vorderingen bestreden en in reconventie de ontruiming van de woning gevorderd met nevenvorderingen.
2.3. In het proces-verbaal van de zitting d.d. 24 maart 2014 is als conclusie van de gemachtigde van Stadlander vermeld dat de gemeenschappelijke huishouding en de duurzaamheid daarvan zijn komen vast te staan. Bij brief van 31 maart 2014 heeft Stadlander er met juistheid op gewezen, dat hier de woorden “nog niet“ zijn weggevallen. De gemachtigde van Stadlander heeft dus ter zitting tot het tegendeel geconcludeerd.
duurzame gemeenschappelijke huishouding
3.1. Vanaf 14 april 2008 is [X] in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres van de huurwoning aan de [adres] te [woonplaats]. Met diverse schriftelijke verklaringen heeft [X] overtuigend aangetoond dat zij en haar vader daar sindsdien een gemeenschappelijke huishouding hebben gevoerd. Stadlander heeft opgemerkt dat de diverse gedragingen (koken, samen eten, schoonmaken, boodschappen doen, etc.) niet ongebruikelijk zijn en logisch wanneer men bij elkaar woont. Die gedragingen zijn inderdaad gebruikelijk voor een gemeenschappelijke huishouding. In dit geval tonen zij de gemeen-schappelijke huishouding van [X] en haar vader aan.
3.2. Stadlander heeft aangevoerd dat een duurzame gemeenschappelijke huishouding een verwachting bevat voor de toekomst en heeft betwist dat zo’n verwachting er in dit geval ooit is geweest. Feit is dat [X] in april 2008 vanuit een crisissituatie (verbroken relatie en mishandeling) bij haar vader is komen inwonen. Met Stadlander is de kantonrechter van oordeel dat niet kan worden aangenomen dat [X] en haar vader bij het begin van hun samenwonen voor ogen hadden dat zij permanent bij elkaar wilden wonen en een gemeenschappelijke huishouding wilden voeren.
3.3. Stadlander wil echter niet zien dat er sindsdien ruim zes jaren zijn verstreken. Door dit tijdverloop moet hun gemeenschappelijke huishouding als duurzaam worden aangemerkt, ook al is er geen uitdrukkelijk wilsbesluit van [X] en haar vader aan te wijzen om voortaan bij elkaar te blijven wonen. Stadlander heeft gewezen op twee situaties, die in de rechtspraak niet, althans niet zonder bijkomende omstandigheden, als duurzaam samenleven worden aangemerkt. Maar die situaties doen zich hier niet voor.
3.4. Niet aan de orde is het samenleven in een gezin zoals die bij de geboorte van een kind ontstaat en nadien pleegt te worden voortgezet. [X] heeft destijds het ouderlijk gezin verlaten en heeft geruime tijd zelfstandig gewoond, alvorens zij bij haar vader ging wonen. Evenmin is aan de orde dat een kind tijdens de laatste fase van het leven van een ouder komt inwonen, omdat dat noodzakelijk is om de ouder mantelzorg te verlenen. Zulk samenwonen wordt in beginsel niet aangemerkt als een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Maar [X] is bij haar vader komen wonen toen hij nog goed gezond was. Eerst jaren later is hij ernstig ziek geworden, waardoor hij is overleden. Uiteraard heeft [X] toen haar vader verzorgd, maar niet kan worden gezegd dat verzorging in de laatste levensfase het enige doel was van hun gemeenschappelijke huishouding.
3.5. Uit het feit dat [X] jarenlang bij haar vader is blijven wonen, wordt afgeleid dat zij heeft besloten bij hem te blijven wonen en dat haar vader daarmee heeft ingestemd. Daarmee is hun verwachting van de bestendigheid van hun samenwonen gegeven. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn er niet. Dat [X] open hield en houdt dat zij in de toekomst ooit wellicht elders zal gaan wonen is als zo’n aanwijzing niet voldoende. Wat in de loop van de tijd aldus een duurzame gemeenschappelijke huishouding is geworden, verliest dat karakter rechtens niet, wanneer een van de leden van de huishouding ziek wordt of sterk hulpbehoevend.
huurbetaling
4.1. Nadat Stadlander had weersproken dat [X] uit financieel oogpunt voldoende waarborg biedt voor de nakoming van de verplichting om huur te betalen, heeft Stadlander dat verweer ter zitting prijs gegeven. [X] had toen één maand huurachterstand ingelopen. De gemachtigde van Stadlander heeft berekend dat [X] van haar inkomen de huur zal kunnen betalen.
4.2. [X] heeft in haar primaire vordering opgenomen dat ook over de huurprijs voor recht zal worden verklaard. Zij wil die zien vastgesteld zonder de inkomensafhankelijke huurverhoging per 1 juli 2013. Zoals ter zitting besproken zal [X] zich hiervoor eerst moeten wenden tot de huurcommissie. Dit onderdeel van de primaire vordering is niet toewijsbaar.
conclusies en kosten
5.
Uit het voorgaande volgt dat de primaire vordering in conventie zal worden toegewezen, behalve wat de huurprijs betreft, alsook dat de vordering in reconventie met nevenvorderingen zal worden afgewezen. Stadlander wordt zowel in conventie als in reconventie in het ongelijk gesteld en zal daarom in beiden worden verwezen in de proceskosten.

de beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
verklaart voor recht dat de huurovereenkomst betreffende de woning aan de [adres] te [woonplaats], gemeente [gemeente], door [X] wordt voortgezet op grond van art. 7:268 BW;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd;
in reconventie:
wijst de vorderingen af;
in conventie en in reconventie:
veroordeelt Stadlander in de kosten van het geding, welke aan de zijde van [X] tot op heden worden begroot op € 626,89, waaronder begrepen een bedrag van € 450,- (3 pt. à
€ 150,-) wegens salaris van de gemachtigde van [X].
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 april 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.