ECLI:NL:RBZWB:2014:5431
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Op tegenspraak
- M.J.M. Klarenbeek
- Rechtspraak.nl
Voortzetten huur na overlijden huurder op basis van duurzame gemeenschappelijke huishouding
In deze zaak gaat het om de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de huurder, waarbij de dochter van de overleden huurder, aangeduid als [X], de huur van de woning wil voortzetten op basis van artikel 7:268 van het Burgerlijk Wetboek. De dochter heeft in 2008, vanuit een crisissituatie, bij haar vader in de woning gewoond. Na het overlijden van haar vader op 16 juni 2013, heeft zij de verhuurder, Stichting Stadlander, verzocht om de huur voort te zetten. De verhuurder heeft dit verzoek afgewezen, met het argument dat de huurovereenkomst eindigt zes maanden na het overlijden van de huurder.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de dochter voldoende bewijs heeft geleverd van een duurzame gemeenschappelijke huishouding met haar vader, ondanks het ontbreken van een expliciet wilsbesluit om samen te blijven wonen. De rechter heeft vastgesteld dat de dochter en haar vader gedurende zes jaar samenwoonden en dat deze situatie als duurzaam moet worden aangemerkt. De rechter heeft ook opgemerkt dat de zorg die de dochter voor haar vader heeft verleend in zijn laatste levensfase niet het enige doel van hun samenwoning was.
De vordering van [X] om de huurovereenkomst voort te zetten is toegewezen, terwijl de vorderingen van de verhuurder in reconventie zijn afgewezen. De rechter heeft Stadlander in de proceskosten veroordeeld, omdat deze in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 30 april 2014 door kantonrechter M.J.M. Klarenbeek.