4.3Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft aangevoerd dat de deskundige [getuige 2] niet over forensische expertise beschikt. De rechtbank neemt die terechte constatering, gebaseerd op mededelingen van de heer [getuige 2] zelf, in aanmerking bij de weging van diens bevindingen en verklaringen, zulks naast diens deskundigheid voortvloeiend uit zijn jarenlange ervaring als brandweerman.
- 00.20 uur
In de nacht van 6 op 7 oktober 2013 zijn verdachte en haar partner, [slachtoffer], vanuit het centrum van Etten-Leur te voet naar hun woning aan de [straat 1 + nummer] te Etten-Leur gegaan.Verdachte liep sneller en was daardoor eerder thuis dan [slachtoffer]. Op beelden van de beveiligingscamera’sdie aan de woning van verdachte en die van de buren waren bevestigd, is te zien dat verdachte om 00.04 uur thuiskomt. De tijd van de opnameapparatuur liep ongeveer zes minuten achter op de werkelijke tijd, zodat verdachte daadwerkelijk om 00.10 uur thuiskwam. Verdachteheeft verklaard dat ze de katten eten heeft gegeven, één in de keuken en één in de achtertuin waarna ze de achterdeur heeft opengelaten, dat ze naar boven is gegaan, dat ze zich heeft uitgekleed, dat ze zich heeft klaargemaakt voor de nacht en dat ze toen naar bed is gegaan. Kort daarna werd ze wakker van een brandlucht. Ze is naar beneden gelopen en zag in de keuken een stapel folders op de grond bij de achterdeur branden. Deze folders lagen eerder die dag op het aanrecht in de keuken. De brandende folders heeft verdachte uitgetrapt. Hierna kwam [slachtoffer] thuis. Blijkens de camerabeeldenwas het toen, rekening houdend met genoemd tijdsverschil, 00.20 uur.
De handelingen die verdachte heeft uitgevoerd nadat zij is thuisgekomen en voordat [slachtoffer]
thuiskwam, hebben aldus naar het oordeel van de rechtbank in een tijdsbestek van tien minuten plaatsgevonden.
Volgens verdachte heeft een onbekend gebleven persoon in die tien minuten brand gesticht in hun woning.
De rechtbank overweegt het volgende. Een belangrijk deel van de tien minuten wordt in beslag genomen door de tijd die is gemoeid met de hiervoor genoemde handelingen die door verdachte zijn verricht vanaf het moment dat zij thuis kwam. Het tijdsbestek waarin een onbekende derde de brand moet hebben gesticht is hierdoor beduidend bekort.
Gelet op de verklaring van verdachte dat de folders op het aanrecht lagen en de omstandigheid dat resten van de verbrande folders op de vloer bij de deur bij het kattenluik zijn aangetroffen, moeten die folders door een persoon zijn verplaatst. Aangezien de folders niet via het kattenluik kunnen zijn verplaatst, moet – gelet op het betoog van verdachte – een onbekende derde via de keukendeur of de voordeur – die ook open stond – de woning zijn binnengegaan en de folders hebben gepakt en in brand gestoken. Gezien de zeer korte tijdspanne die een onbekende derde zou hebben gehad om de brand te stichten en gelet op de camerabeelden, waarop niet is te zien dat iemand in die korte periode de woning door de voor- of achterdeur is binnengegaan, noch dat de voor- of achterdeur van de woning werd geopend, terwijl dat gelet op de beelden die zich in het dossier bevinden, wel zichtbaar had moeten zijn, acht de rechtbank het betoog van verdachte dat de folders door een onbekende derde in brand zijn gestoken, niet aannemelijk en ongeloofwaardig. Aldus is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de folders in brand heeft gestoken waarbij gemeen gevaar voor goederen is ontstaan.
Gelet op de omvang van deze brand, die door verdachte met slippers zou zijn uitgeslagen, is de rechtbank van oordeel dat van gemeen gevaar voor personen geen sprake is geweest, zodat de rechtbank verdachte voor dit onderdeel vrijspreekt,
- 02.28 uur
Nadat de politie was vertrokken, zijn verdachte en [slachtoffer] naar bed gegaan. Dezelfde nacht omstreeks 02.30 uur werd verdachte wakker van het brandalarm. Zij zag rook in het trappengat. Ze heeft de voordeur opengezet en vervolgens [slachtoffer] wakker gemaakt. Beneden waren alle ramen en overige deuren gesloten.[slachtoffer] is naar beneden gegaan. Er was veel rook in de keuken en hij zag brand tegen de muur in de keuken, op de plaats waar de keukenrolhouder en de insectenlamp hingen. Met water heeft hij het vuur gedoofd.
De brandweer kwam ter plaatse en constateerde dat de brand was begonnen op de plaats waar de insecten UV-lamp had gehangen. Op die plaats waren namelijk zwarte vegen op de muur te zien, de keukenrolhouder was door de brand bijna weg en het stopcontact was gesmolten.In de keuken werden op de grond de verbrande resten van een insectenlamp aangetroffen. De brand van de lamp kan niet veroorzaakt zijn door een technische storing.
Verdachte gaf direct aan dat de brand door het kattenluik was gesticht, maar dit leek de bevelvoerder van de brandweer niet mogelijk, vanwege de hoogte van de brand en omdat er geen brandschade aan de deur of op de grond was. Bovendien was het plastic vliegengordijn dat voor de keukendeur hing, nog intact.
Gelet op de bevindingen van de brandweer en de roetsporen die zich door de brand op de muur hebben afgetekend, is het naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat de brand bij de insecten UV-lamp of de keukenrolhouder is begonnen.
De rechtbank heeft tijdens de schouw op 15 juli 2014 in de woning van verdachte geconstateerd dat deze plek op de muur zich op 1.70 à 1.80 meter hoogte bevindt. Het is onwaarschijnlijk dat een hittebron door het kattenluik naar binnen is gebracht en zo lang tegen of dicht bij de insectenlamp of keukenrolhouder is gehouden, dat deze vlam kon vatten. Bij gelegenheid van de schouw is proefondervindelijk vastgesteld dat weliswaar een persoon met een gestrekte arm nagenoeg volledig door het kattenluik kan reiken, maar de afstand tot voornoemde plek waarop de brand is ontstaan zou vragen om een hulpmiddel van beduidende lengte (één meter of meer) om daarmee de hittebron voldoende dicht bij de voornoemde objecten te brengen om die vlam te laten vatten. Een dergelijke handelwijze acht de rechtbank onmogelijk. Daarbij komt dat er geen sporen die duiden op brand, aan de buitenzijde van de keukendeur ter hoogte van het kattenluik zijn achtergelaten. Voorts zijn er door de bewakingscamera’s aan de achterzijde geen opnamen die kunnen duiden op aanwezigheid van enige derde vastgelegd en zijn er door de politiehond geen verse sporen van een persoon in de brandgang achter de woning aangetroffen. Geconcludeerd moet daarom worden dat de brand is gesticht door een persoon die zich in de woning bevond. Aangezien [slachtoffer] op het moment van de brandstichting lag te slapenen bovendien in beschonken toestand verkeerde, is niet aannemelijk dat hij degene is geweest de brand heeft gesticht. Dit betekent dat, nu er zich naast [slachtoffer] en verdachte geen andere personen in de woning bevonden, verdachte degene is geweest die de brand in de woning heeft gesticht.
Gelet op de omvang van de brand, de locatie van de brand (in onmiddellijke nabijheid van stopcontacten, papier en gordijnen), de verbrande voorwerpen zoals zichtbaar op de foto’s en de flinke rookontwikkeling die de brand met zich meebracht, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de door verdachte gestichte brand gemeen gevaar voor goederen en personen opleverde.
- 04.31 uur
Die nacht om 03.44 uur hebben de hulpdiensten de woning van verdachte verlaten. Omdat pas de volgende dag technisch sporenonderzoek zou worden verricht, heeft verdachte twee stoelen onder de toog tussen de keuken en de woonkamer geplaatst, om zodoende de sporen te beveiligen. Verdachte en [slachtoffer] zijn naar bed gegaan. Ongeveer een halfuur later werd [slachtoffer] wederom door verdachte wakker gemaakt omdat er brand in de woning was. [slachtoffer] ging naar beneden, zag een oranje gloed door het zwartgeblakerde glas in de deur van de woonkamer en hoorde het knetteren. Aan het glas van de woonkamerdeur voelde hij dat het erg heet in de woonkamer was.Verdachte heeft om 04.31 uur een 112-melding gedaan. De brandweer constateerde dat de stoelen tussen de keuken en woonkamer in brand stonden en dat de brand hier ook was begonnen.
Na de brand werd een sporenonderzoek ingesteld, waarbij het volgende werd waargenomen. De stoel die het dichtst bij de achtergevel stond, had de meeste brandschade. De bekleding van de leuningen aan de binnenzijde, de rugleuning en de zitting waren geheel weggebrand. Brandende resten van de zitting waren onder de stoel gevallen, waardoor de vloer onder de stoel deels was verbrand. Het plafond van de keuken en de wanden waren zwaar beroet. Het fineer van de keukenkastjes was door de hitte deels losgekomen. Ook het plafond, de wanden en de randen van het bovenlicht in de woonkamer waren beroet. Gelet op de positie van de stoeltjes wordt gesteld dat de brandhaarden in de stoeltjes mogelijk twee brandhaarden betreffen.
Door het ontbreken van een technische oorzaak en het feit dat drie branden kort na elkaar in dezelfde keuken hebben plaatsgevonden, is geconcludeerd dat de branden zeer waarschijnlijk zijn ontstaan door het opzettelijk in- of aanbrengen van vuur in enigerlei vorm.
Door de verdediging wordt gesteld dat ook deze derde brand op 7 oktober 2013 niet noodzakelijkerwijs van binnenuit is gesticht, zodat de mogelijkheid dat een onbekende derde de brand van buitenaf heeft aangestoken, aanwezig is. Temeer nu niet onomstotelijk is komen vast te staan dat het klepraam in de woonkamer geheel was gesloten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
De mogelijkheid om de brand vanuit het kattenluik te stichten, wordt door de brandweer en de forensisch onderzoekers uitgesloten.
De brandweeren getuige [getuige 1]hebben gezien dat de achterdeur van de woonkamer en de keukendeur op de knip zaten, zodat een eventuele derde zich langs deze weg eveneens geen toegang tot de woning heeft kunnen verschaffen. Ook de ramen zouden dicht zijn geweest, maar de forensisch onderzoekers sluiten niet uit dat het bovenlicht, oftewel het klepraam, openstond tijdens de brand.
Met betrekking tot dit bovenlicht overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] op 11 december 2013 aan een verbalisant heeft laten zien dat het klepraam in de woonkamer niet goed sloot. Het uitzetijzer was vervangen of verplaatst en de oude schroefgaten waren nu zichtbaar. Tijdens de schouw op 15 juli 2014 heeft [slachtoffer] verklaard dat het oude uitzetijzer, dat van een andere constructie was, reeds voor de brand op 7 oktober 2013 door een knecht van een aannemer was vervangen door het thans aanwezige nieuwe en dat het door die knecht op deze manier was bevestigd. De oude schroefgaten konden niet gebruikt worden, wellicht omdat de oude schroeven er niet uitgedraaid konden worden. Na de verplaatsing van de bevestigingspunten van het uitzetijzer kon het klepraam niet meer volledig gesloten worden. De knecht van de aannemer zou volgens [slachtoffer] mogelijk niet hebben gecontroleerd of het uitzetijzer op de juiste wijze was bevestigd.
Tijdens de schouw heeft de rechtbank waargenomen dat het klepraam niet geheel gesloten kon worden, omdat het uitzetijzer niet op de juiste manier was bevestigd. Daarbij heeft de rechtbank tevens waargenomen dat in de oude schroefgaten geen afgebroken schroeven zaten, zodat niet duidelijk is geworden waarom nieuwe schroefgaten zijn aangebracht.
De rechtbank kan zich niet aan de indruk onttrekken dat het uitzetijzer eerst ná de branden op 7 oktober 2013 is verplaatst. Te meer nu niet aannemelijk is dat het uitzetijzer door een vakman op een dusdanige wijze wordt gemonteerd dat het klepraam niet meer afsluitbaar was, nu het deugdelijk monteren van een dergelijk uitzetijzer een eenvoudige klus is die weinig technisch vernuft vraagt.
Wat er ook zij van de mogelijkheid dat het bovenlicht open was, de rechtbank overweegt dat deze brand plaatsvond ongeveer een half uur nadat verdachte en [slachtoffer] zijn gaan slapen. Op de beelden van de bewakingscamera’s is in die tijdsspanne niet te zien dat een onbekende derde in de tuin van verdachte is geweest.
Weliswaar is gebleken dat het bereik van de camera’s niet de gehele tuin van verdachte beslaat – er is sprake van een zogenaamde ‘dode hoek’ – maar aan de camera’s zelf is niet te zien wat het opnamebereik is, zodat de onbekende derde in dat geval anderszins op de hoogte moet zijn geweest van de dode hoek. Deze persoon zou er aldus in geslaagd moeten zijn om in het korte tijdsbestek van het brand stichten in de woning, buiten het bereik van de camera’s te zijn gebleven.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat de vuurhaard zich op het zitvlak van één of beide stoel(en) bevond. Ook hier geldt dat een brandstichter van buiten de woning dan via het klepraam (een) brandend(e) voorwerp(en) in het aan drie kanten door hoge zij- en rugleuningen omsloten zitvlak van de stoel(en), zou moeten hebben gegooid, hetgeen in samenhang bezien met hetgeen omtrent dit incident overigens is vastgesteld - een hoogst onwaarschijnlijk scenario oplevert.
Dit alles afgezet tegen de omstandigheid dat verdachte in de uren voorafgaand aan deze brand reeds tweemaal brand heeft gesticht in haar woning, acht de rechtbank de stelling dat een onbekende derde in de woning via het bovenlicht een of twee stoel(en) in brand heeft gestoken zonder binnen het opnamebereik van de camera’s te zijn geweest, uiterst onaannemelijk. Dit betekent dat, nu er zich naast verdachte en de slapende [slachtoffer] geen andere personen in de woning bevonden, verdachte degene is geweest die de brand in de woning heeft gesticht. Gelet op onder meer de verbrande stoelen en de omvang van de brand, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat deze door verdachte gestichte brand gevaar voor goederen en personen opleverde.
Feit 4
Op 17 maart 2013 had [slachtoffer] een optreden in een café te Etten-Leur. Verdachte was hierbij aanwezig, maar is omstreeks 22.30 uur alleen naar hun woning aan de [straat 1 + nummer] te Etten-Leur gegaan. Ongeveer twintig minuten nadat verdachte is gaan slapen, werd zij wakker van het brandalarm. Beneden bij de voordeur zag zij rook en om 22.59 uur belde zij het alarmnummer 112. De brandweer zag brand bij de voordeur aan de binnenzijde van de woning. Verdachte hing op de eerste verdieping uit het raam.Uit forensisch sporenonderzoek is het volgende gebleken. In de voortuin van de woning werden verbrande resten aangetroffen, vermoedelijk afkomstig van het gebreide vest dat voor de brand aan de deurklink aan de binnenzijde van de voordeur hing. Aan de buitenzijde van de voordeur werd geen brandschade dan wel roetaanslag aangetroffen. In de brievengleuf en op de briefplaat aan de binnenzijde werd wel roetaanslag waargenomen. In de brievengleuf werden tevens restanten verbrand kunststof, van vermoedelijk de tochtborstel, waargenomen. Op de binnenzijde van de voordeur was een bruinzwarte verkleuring zichtbaar. De lak was aldaar aangetast door warmtestraling. Op de tegelvloer in de hal was een brandpatroon zichtbaar. Op een multiplexplaat op de watermeterput in de hal was een lichte inbranding zichtbaar. De droogloopmat in de hal was voorzien van verschillende brandbeschadigingen. Aan de lange zijde was een gedeelte van de mat volledig weggebrand. Aan de bovenzijde van de mat bevonden zich schroeiplekken. Aan de hand van de brandsporen is geconcludeerd dat de brand vermoedelijk is ontstaan in de brievengleuf van de voordeur, door het al dan niet opzettelijk achterlaten of inbrengen van vuur, in welke vorm dan ook. Het gebreide vest werd vermoedelijk door warmtestraling tot ontbranding gebracht. De bruinzwarte verkleuring op de binnenzijde van de voordeur werd vermoedelijk veroorzaakt door de warmtestraling afkomstig van het brandend vest. Het brandpatroon op de tegelvloer werd vermoedelijk eveneens veroorzaakt door het brandend vest.
Aangezien de woning van verdachte een tussenwoning betreft, was overdracht van de brand naar omliggende woningen mogelijk geweest, indien de brand zich had kunnen ontwikkelen. De brand had zich kunnen uitbreiden door de aanwezigheid van brandend materiaal zoals de houten voordeur en kleding. Ten gevolge van de brand is schade in de woning ontstaan. Tevens was verdachte nog in de woning aanwezig. Gelet hierop was door deze brand gemeen gevaar voor goederen en personen aanwezig.
Gelet op de conclusie van de forensisch onderzoekers dat de brand vermoedelijk in de brievengleuf van de voordeur is ontstaan, terwijl aan de buitenzijde van de voordeur geen brandschade dan wel roetaanslag is waargenomen, acht de rechtbank aannemelijk dat de brand niet van buitenaf is gesticht, maar door iemand die zich in de woning bevond. Verdachte was op het moment van de brand alleen thuis.
Voorts vertoont de gang van zaken bij deze brand belangrijke overeenkomsten met de gang van zaken bij de drie bewezenverklaarde branden op 7 oktober 2013. De brand heeft immers net als de branden op 7 oktober 2013 gewoed in de woning van verdachte, in de nacht van zondag op maandag en nadat [slachtoffer] heeft opgetreden. Voorts is ook deze brand door verdachte ontdekt kort nadat zij volgens haar verklaring zou zijn gaan slapen. Voor de bewezenverklaring van het onder 4 ten laste gelegde acht de rechtbank de genoemde feiten en omstandigheden dan ook bruikbaar als schakelbewijs. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte op 17 maart 2013 brand heeft gesticht bij de voordeur van haar woning, waarbij gemeen gevaar voor goederen en personen is ontstaan.
Feit 5
Onder 5 is aan verdachte ten laste gelegd dat zij op 12 augustus 2013 terrasstoelen in brand heeft gestoken, die tegen de gevel van café [Naam] te Etten-Leur stonden. Volgens de aangever vond de brand omstreeks 03.30 uur plaats.
De rechtbank overweegt dat de gang van zaken rond deze brand nauwelijks overeenkomsten vertoont met de branden die op 17 maart 2013 en 7 oktober 2013 hebben plaatsgevonden. Café [Naam] is gelegen in het uitgaanscentrum van Etten-Leur, niet in de omgeving van de woning van verdachte. Voorts lijkt deze brand meer een daad van vandalisme, zodat ook in die zin sprake is van een te ver verwijderd verband. De rechtbank ziet geen ander verband tussen verdachte en deze brand dan het slechts zijdelings relevante feit dat [slachtoffer] daar weleens optredens verzorgde. Nu er tevens geen aanwijzing is dat verdachte zich ten tijde van de brand in de buurt van het café bevond, is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de terrasstoelen in brand heeft gestoken. Zij wordt dan ook van feit 5 vrijgesproken.
Feiten 1, 2 en 3
Op 13 augustus 2012, 1 oktober 2012 en 4 februari 2013 hebben branden gewoed in de directe nabijheid van de woning van verdachte, te weten in de tuin van verdachte en van de buren, het schuurtje van verdachte en de op straat geparkeerde auto van [slachtoffer]. Deze branden vertonen overeenkomsten met de hiervoor bewezenverklaarde branden. Ze zijn immers ook steeds in de nacht van zondag op maandag gesticht, nadat [slachtoffer] had opgetreden. Voorts heeft verdachte de branden, op een na, telkens ontdekt en hiervan melding gemaakt. Hoewel de rechtbank niet de overtuiging heeft dat een derde een aandeel in deze brandstichtingen heeft gehad, aangezien hiervoor geen aanknopingspunten zijn, is naar haar oordeel niet in voldoende mate komen vast te staan dat het verdachte is geweest die de branden heeft gesticht, met name niet nu de branden hebben gewoed op plaatsen die eenvoudig van buitenaf bereikbaar waren waardoor een alternatief scenario hier onvoldoende kan worden uitgesloten. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en zal haar dan ook van die feiten vrijspreken.