In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om vergoeding van kosten op basis van artikel 13a van de Wet administratiefrechtelijk handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Het beroep was ingesteld door een gemachtigde namens een betrokkene, die een sanctie had ontvangen voor het parkeren op een invalideparkeerplaats zonder geldige invalidenparkeerkaart. De gemachtigde had echter geen specifieke machtiging overgelegd die hem toestond om namens de betrokkene beroep in te stellen. De kantonrechter oordeelde dat het beroepschrift vergezeld had moeten gaan van een schriftelijke, door de betrokkene ondertekende machtiging, die specifiek betrekking heeft op de onderhavige zaak. De officier van justitie had het beroep eerder ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van kosten afgewezen. De gemachtigde had een akte van volmacht overgelegd, maar deze volmacht was te algemeen en niet specifiek genoeg om het beroep te ondersteunen. De griffier had de gemachtigde en de betrokkene eerder gewezen op de noodzaak van een juiste volmacht, maar de gemachtigde had niet voldaan aan deze verplichting. Hierdoor kon de kantonrechter het beroep niet inhoudelijk beoordelen en werd het beroep van de gemachtigde niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing is genomen in het kader van de administratieve handhaving van verkeersvoorschriften, waarbij de procedurele vereisten voor het indienen van beroep strikt zijn nageleefd.