In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 23 juli 2014 vonnis gewezen in de zaken met de nummers C/02/267284 / HA ZA 13-569 en C/02/271289 / HA ZA 13-784. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Harte, vorderde op basis van groepsaansprakelijkheid dat de gedaagden, [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hoofdelijk zouden worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding die voortvloeide uit een eerdere veroordeling in een strafzaak. De rechtbank oordeelde dat de vrijspraak in de strafzaken niet automatisch leidde tot afwijzing van de civielrechtelijke vordering, omdat in het civiele recht andere criteria gelden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in een eerdere procedure was veroordeeld tot betaling aan [partij X] van € 8.502,45, en dat deze schade was ontstaan door een vechtpartij waarbij ook de gedaagden betrokken waren. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van groepsaansprakelijkheid, zoals bedoeld in artikel 6:166 BW, en dat de gedaagden ieder een aandeel hadden in de schade die was ontstaan. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden, ondanks hun vrijspraak in het strafrecht, civielrechtelijk aansprakelijk konden worden gehouden voor hun rol in de gebeurtenissen die tot de schade hadden geleid.
Uiteindelijk werd beslist dat de schadevergoeding van € 8.502,45 door de drie betrokkenen gelijkelijk moest worden verdeeld, wat resulteerde in een bedrag van € 2.834,15 per gedaagde. De rechtbank veroordeelde de gedaagden tot betaling van dit bedrag aan de eiser, evenals de proceskosten van de procedure. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.