In deze zaak, behandeld door de kinderrechter mr. G.H. Nomes op 24 januari 2014, betreft het een beroep van de vader van een minderjarige tegen de beslissing van Stichting Bureau Jeugdzorg om de uithuisplaatsing van de minderjarige te beëindigen en hem terug te plaatsen bij de moeder. De minderjarige, geboren op [geboortedatum] en onder toezicht gesteld, verbleef op dat moment bij de moeder. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.W.A. Verhaard, had eerder ingestemd met de thuisplaatsing, maar kwam hierop terug en verzocht om de wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige uit te stellen totdat de resultaten van een onderzoek door het Ambulatorium bekend waren.
De kinderrechter behandelde het verzoek met gesloten deuren en hoorde de standpunten van beide ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting. De Raad had op 5 december 2013 kennisgenomen van de beslissing van de Stichting om de minderjarige terug te plaatsen, maar had niet tijdig de mogelijkheid gekregen om deze beslissing te toetsen. De kinderrechter oordeelde dat de Stichting in strijd had gehandeld met artikel 1:263 BW door de Raad niet tijdig te informeren over de beëindiging van de uithuisplaatsing. Dit had de Raad de kans ontnomen om zijn toezichthoudende taak uit te oefenen, wat van groot belang is gezien de complexe problematiek van de minderjarige.
De kinderrechter concludeerde dat het beroep van de vader gegrond was, zowel tegen de afwijzing van het verzoek om de verblijfplaats niet te wijzigen als tegen de fictieve weigering van de Stichting om verdere contacten tussen de vader en de minderjarige te faciliteren. De Stichting werd opgedragen om alsnog een gemotiveerd besluit te nemen over het contact tussen de vader en de minderjarige. De beslissing van de kinderrechter benadrukt het belang van tijdige communicatie en samenwerking tussen betrokken instanties in zaken die de belangen van minderjarigen raken.