ECLI:NL:RBZWB:2014:4911

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
C/02/279869 / HA ZA 14-271
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot exhibitie op grond van artikel 843a Rv in geschil tussen aandeelhouders van SCI B.V.

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeide uit een civiele procedure tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de gedaagden, waaronder C. [gedaagde 1] B.V. en SCI Trading B.V. De eiseres vorderde op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dat de gedaagden verplicht werden om bepaalde documenten en correspondentie te overleggen die betrekking hadden op hun activiteiten in het Midden-Oosten. De rechtbank oordeelde dat de gevraagde documenten te vaag en te ruim waren geformuleerd, waardoor het niet mogelijk was om te toetsen of het belang van de gedaagden bij geheimhouding van bedrijfsgevoelige informatie moest wijken voor het belang van de eiseres. De rechtbank wees de vordering af, omdat de exhibitieplicht niet bedoeld is om de gedaagde te dwingen een grote hoeveelheid niet nader gedefinieerde stukken over te leggen, zodat de eiseres haar stellingen kan bewijzen. Daarnaast werd de vordering tot schorsing van de bestuurder van SCI B.V. afgewezen, omdat dit niet de bevoegdheid van de rechter is, maar van de algemene vergadering van aandeelhouders. De rechtbank concludeerde dat er geen voldoende bewijs was voor het bestaan van een concurrentiebeding dat de gedaagden zou verbieden om concurrerende activiteiten te verrichten. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van het incident.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/279869 / HA ZA 14-271
Vonnis in incident van 16 juli 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [plaats] , kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.G. Kabalt te Breukelen,
tegen
1. de besloten vennootschap
C. [gedaagde 1] B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap
SCI TRADING B.V.,
gevestigd te [plaats] ,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. R.L.H. Boas te Bergen op Zoom.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde c.s.] , respectievelijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] , SCI Trading en [gedaagde 4] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
  • de conclusie van antwoord in het incident
  • de antwoordakte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[gedaagde 2] is van augustus 2004 tot augustus 2011 in dienstverband werkzaam geweest voor [bedrijf X] , waarvan Bio Coal & Waste BVBA (bestuurder/aandeelhouder [Y] ) en mevrouw [Z] (via NtechHolding B.V.) de middellijk aandeelhouders zijn. [gedaagde 2] was voor [bedrijf X] aanspreekpunt in Saoedi-Arabië.
2.2.
Om na de beëindiging van het dienstverband in zijn levensonderhoud te kunnen blijven voorzien heeft [gedaagde 2] met [bedrijf X] op 14/18 mei 2011 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin zij zijn overeengekomen dat [gedaagde 2] op kosten van [bedrijf X] en met behoud van salaris gedurende de periode november 2010 tot 1 augustus 2011 een eigen onderneming mag opzetten en uitvoeren. De activiteiten van die onderneming zijn soortgelijk aan de activiteiten die hij voor [bedrijf X] deed en waarmee [bedrijf X] niet verder wilde gaan, namelijk inzake (de realisatie van projecten op het gebied van) componenten voor petrochemische installaties en (componenten voor) material-handlingsinstallaties in vooral het Midden-Oosten.
Op 21 januari 2011 is SCI B.V. (verder: SCI) opgericht, waarvan [gedaagde 1] en [Z] ieder voor 50 % aandeelhoudster zijn. [gedaagde 1] is statutair bestuurder.
[bedrijf X] heeft in die periode haar klanten in het Midden-Oosten bericht dat SCI haar activiteiten heeft overgenomen en haar zogenaamde SABIC vendornummer ( [nummer] ) op naam van SCI gezet.
In de aandeelhoudersovereenkomst is een concurrentie- en geheimhoudingsbeding voor alle aandeelhouders opgenomen.
2.3.
Eind 2011 heeft [Z] haar aandelen in SCI verkocht aan [eiseres] . Sindsdien zijn [eiseres] en [gedaagde 1] ieder voor 50 % aandeelhoudster in SCI. Van [eiseres] zijn Bio Coal & Waste BVBA en [Z] ieder voor 50 % aandeelhoudster.
2.4.
[gedaagde 1] heeft op de aandeelhoudersvergadering van 28 juni 2013 aan [eiseres] een voorstel tot liquidatie van SCI, verdeling van de opbrengst en overname van de aandelen gedaan. [eiseres] is daarmee niet akkoord gegaan. Wegens staken van de stemmen is een arbitrageprocedure gestart.
Op dezelfde aandeelhoudersvergadering heeft [eiseres] verzocht om een boekenonderzoek. Dit is op 15 juli 2013 gestart.
2.5.
[gedaagde 1] heeft met ingang van 1 augustus 2013 de managementovereenkomst met SCI opgezegd. Op 7 juni 2013 hebben [gedaagde 2] en zijn echtgenote, [gedaagde 4] , SCI Trading B.V. (verder: SCI Trading) opgericht en ingeschreven op het adres van de vader van [gedaagde 2] .

3.Het geschil in het incident

3.1.
[eiseres] vordert in het incident – kort samengevat – op verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde c.s.] in de proceskosten:
gedaagden te veroordelen tot het verstrekken van afschriften van de correspondentie en financiële administratie, die zien op de activiteiten die [gedaagde c.s.] (doet) verrichten en (middellijk) heeft verricht in het Midden-Oosten en daaraan gerelateerde activiteiten, anders dan ten behoeve van SCI, in ieder geval bestaande uit: e-mails, uitgebrachte offertes, waaronder in ieder geval doch niet beperkt tot de vóór 12 december 2013 door SCI Trading uitgebrachte 763 offertes en daarop volgende facturen, overeenkomsten, (overige) door [gedaagde c.s.] verzonden facturen en bankafschriften;
[gedaagde 1] voor de duur van het geding als bestuurder van SCI te schorsen, onder tijdelijke aanstelling van [eiseres] als bestuurder, met bepaling dat het vonnis in de plaats treedt van de rechtshandeling van [gedaagde 1] tot uitschrijving uit het handelsregister en [gedaagde 1] te gebieden tot afgifte van alle bescheiden benodigd voor het besturen van SCI;
[gedaagde c.s.] te gebieden zich te onthouden van ten opzichte van SCI concurrerende activiteiten, alsmede van het onderhouden van contact met partijen waarmee SCI ooit een overeenkomst heeft gesloten;
[gedaagde c.s.] , althans één van hen, te gebieden het SABIC Vendornummer [nummer] te (doen) registreren op SCI onder de contactgegevens van [P] , alsmede hen te gebieden alle eerder door SCI gesloten overeenkomsten, waaronder in ieder geval de overeenkomst met Cambridge Engineered Solutions, die naar hen zijn overgezet, weer terug te zetten op naam van SCI B.V. en hen, voor het geval de domeinnaam van SCI, de [e-amailadressen] en het fax- en/of telefoonnummer van SCI op naam van (één van) hen staat, te gebieden deze te (doen) registreren op naam van SCI.
3.2.
Zij stelt dat via het boekenonderzoek fraude dan wel onregelmatigheden zijn geconstateerd. Verder ontdekte zij in november 2013 dat [gedaagde 2] en [gedaagde 4] SCI Trading hadden opgericht en met SCI concurrerende activiteiten verrichtte. Dit mochten ze niet op grond van het concurrentiebeding. In de aandeelhoudersovereenkomst van 21 januari 2011 was tussen de aandeelhouders [gedaagde 1] en [Z] een concurrentiebeding overeengekomen. Ter gelegenheid van de overdracht van de aandelen van [Z] aan [eiseres] eind 2011 heeft [P] als vertegenwoordiger van [Z] aan [gedaagde 2] als vertegenwoordiger van [gedaagde 1] op 29 december 2011 een aandeelhoudersovereenkomst overhandigd, waarna [gedaagde 2] bij een volgende bijeenkomst een kopie van het door hem ondertekende exemplaar van de overeenkomst heeft teruggegeven. Daarin staat dat de aandeelhoudersovereenkomst van december 2010 – die daadwerkelijk op 21 januari 2011 ondertekend is – ook voor [eiseres] geldt.
SCI Trading c.q. [gedaagde 2] heeft zonder toestemming van [eiseres] het Vendor nummer [nummer] op naam van SCI Trading gezet (dit nummer is in het Midden-Oosten noodzakelijk om opdrachten van grote bedrijven, in dit geval SABIC, te verkrijgen). SCI Trading heeft daarmee een omzet gerealiseerd van € 185.000,--. Verder hebben [gedaagde 2] en [gedaagde 4] met gebruikmaking van het e-mailadres en het telefoonnummer van SCI ten gunste van SCI Trading gehandeld met TCI Arabia en aan een voormalig agent van [bedrijf X] in maart 2013 meegedeeld dat zij samen verder gingen met activiteiten in Saoedi-Arabië.
[eiseres] baseert haar onder 1. geformuleerde vordering op art. 843a Rv. Zij stelt dat zij een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van afschrift van de gevraagde bescheiden. Uit de haar thans ter beschikking staande gegevens blijkt dat [gedaagde c.s.] concurrerende activiteiten verricht. De gevraagde bescheiden kunnen strekken tot bewijslevering en bepaling van de exacte omvang van deze activiteiten en de schade van [eiseres] .
In de hoofdzaak vordert [eiseres] overdracht van de aandelen van [gedaagde 1] in SCI aan haar, omdat [gedaagde 1] door haar handelen de belangen van [eiseres] in SCI schaadt. Eiseres heeft niet de bevoegdheden van een bestuurder, waardoor SCI thans feitelijk stuurloos is. Zij heeft spoedeisend belang bij de onder 2., 3. en 4. geformuleerde voorzieningen, mede om haar schade zoveel mogelijk te beperken.
3.3.
[gedaagde c.s.] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde. Zij betwist de door [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag gelegde feiten. Deze zullen eerste moeten worden vastgesteld. Bij een voorlopige voorziening kan belang bestaan, als vast staat dat het gevorderde in de hoofdzaak zal worden toegewezen. Zolang de feiten niet vaststaan is dat niet aan de orde.
[gedaagde c.s.] stelt dat de feiten zijn als volgt.
Zij wilde in maart-juni 2013 tot liquidatie van SCI overgaan, omdat zij geen vertrouwen meer had in [P] en [Y] doordat zij hun vennootschappen leeg haalden en voortgingen in andere vennootschappen. [eiseres] hield en houdt de voortgang in de arbitrageprocedure op, waardoor een impasse is ontstaan. Om die reden heeft [gedaagde 1] de managementovereenkomst per 1 augustus 2013 opgezegd. In december 2013 hebben [P] en [Y] de besloten vennootschap [bedrijf O] opgericht. Deze vennootschap is een directe concurrent van SCI. Als de website van [bedrijf O] wordt geopend, opent de website van [eiseres] .
[gedaagde c.s.] betwist dat er een concurrentiebeding geldt dat de aandeelhouders van SCI verbiedt concurrerende activiteiten ten opzichte van SCI te verrichten. [gedaagde 1] heeft geen aanvullende (op de aandeelhoudersovereenkomst van 21 januari 2011) aandeelhoudersovereenkomst getekend. ‘Zijn’ handtekening onder het thans door [eiseres] geproduceerde stuk is ingekopieerd. Dit is na, op 15 augustus 2013 door [gedaagde 1] verzocht, onderzoek door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau op 12 september 2013 vastgesteld. Overigens was de grondslag voor het ontstaan van SCI nu juist het voorzien in inkomsten door [gedaagde 2] na beëindiging van zijn dienstverband bij [bedrijf X] Het met SCI voort mogen zetten van dezelfde activiteiten in het Midden-Oosten als hij deed binnen zijn dienstverband was bedoeld als beëindigingsvergoeding. [Z] , in feite [P] , was mede-aandeelhoudster, omdat [gedaagde 2] nog onvoldoende ervaring in zelfstandig ondernemen had. Alleen [Z] en [gedaagde 1] hadden zich in de aanvankelijke aandeelhoudersovereenkomst aan een concurrentiebeding verbonden. [Z] is sinds 29 december 2011 geen aandeelhoudster meer en kan het beding wegens gebrek aan belang dus niet meer afdwingen. [P] , [Y] en [Z] wilden in de eind 2011 wegens overname door [eiseres] van de aandelen van [Z] te sluiten aandeelhoudersovereenkomst geen concurrentiebeding overeenkomen. Zij bleken al sinds 2007 via Ntech Holding concurrerende activiteiten te verrichten. [eiseres] heeft geen belang bij het SABIC vendornummer, aangezien zij via [bedrijf O] al over zo’n – eenvoudig te verkrijgen – nummer beschikt. Het vendornummer dat in 2011 aan SCI was overgedragen, is nog steeds gekoppeld aan SCI.
Van fraude of onregelmatigheden is geen sprake.
In SCI Trading voert [gedaagde 2] projecten uit. Dit zijn geen handelsactiviteiten, zoals SCI verrichtte. SCI Trading is geen concurrerende vennootschap. SCI Trading heeft wel lopende orders van SCI afgemaakt, toen [gedaagde 2] zijn activiteiten voor SCI staakte. SCI Trading ontving daarvoor een vergoeding.
Het fax- en telefoonnummer dat [eiseres] noemt, is een privénummer van [gedaagde 2] , waarvan SCI gebruik maakte.
[gedaagde c.s.] stelt dat het onder 1. gevorderde moet worden afgewezen, aangezien niet is voldaan aan de voorwaarden van art. 843a Rv. [eiseres] heeft geen rechtmatig belang. Zij beroept zich op het bestaan van een concurrentiebeding, wat door [gedaagde c.s.] wordt betwist. Als vast komt te staan dat een dergelijk beding niet bestaat heeft [gedaagde c.s.] aan [eiseres] informatie verstrekt, waarmee laatstgenoemde – via NtechHolding en [bedrijf O] – als concurrent commercieel voordeel krijgt. [eiseres] heeft ook niet per stuk aangegeven, welk rechtmatig belang zij zou hebben. Bovendien zijn de bescheiden waarvan afschrift wordt gevraagd, onvoldoende bepaald. Er is ook geen rechtsbetrekking. Er is niet onrechtmatig gehandeld.
Alleen de vergadering van aandeelhouders en niet de rechtbank is bevoegd een bestuurder te schorsen. In geval van schorsing wordt een bestuurder niet uitgeschreven uit het handelsregister. Aan [eiseres] moeten geen bescheiden worden afgegeven, aangezien zij daarvan misbruik zal maken.
Er is geen overeenkomst met Cambridge Engineered Solutions gesloten, zodat die ook niet kan worden overgedragen.
[gedaagde c.s.] betwist dat [eiseres] schade lijdt.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
In beginsel kan [eiseres] voorlopige voorzieningen vorderen, zoals zij heeft gedaan. Zij heeft hierbij voldoende processueel belang. De gevraagde voorlopige voorzieningen hangen samen met de hoofdvorderingen en zijn gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. De omstandigheid dat feiten tussen partijen in geschil zijn, staat aan het toewijzen van een voorlopige voorziening niet zonder meer in de weg. Net als in kort geding, zal de rechtbank beoordelen of en in hoeverre de (feitelijke) grondslag voor de gevorderde voorzieningen voldoende aannemelijk is. Daarbij zal na afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel voldoende gerechtvaardigd moeten zijn.
Vordering 1
4.2.
Deze vordering is gebaseerd op artikel 843a Rv. [eiseres] moet een rechtmatig belang hebben bij de gevraagde bescheiden, de bescheiden moeten voldoende bepaald zijn en aangaande een rechtsbetrekking waarbij zij partij is. In geval van onrechtmatig handelen door [gedaagde c.s.] jegens haar, is er sprake van een rechtsbetrekking waarbij zij partij is. [eiseres] stelt dat [gedaagde c.s.] onrechtmatig jegens haar handelt of heeft gehandeld en dat zij schade lijdt, omdat ten gevolge van met SCI concurrerende activiteiten de waarde van haar aandelen in SCI is gedaald. Deze stellingen op zich laten de conclusie dat er sprake is van onrechtmatig handelen toe en niet uitgesloten is dat zij daardoor schade lijdt, zodat een rechtsbetrekking waarbij [eiseres] partij is, kan worden aangenomen. Het is dan in beginsel aan [eiseres] , gegeven de gemotiveerde betwisting door [gedaagde c.s.] , haar stellingen te bewijzen. Zij wil dit doen aan de hand van door [gedaagde c.s.] te verstrekken afschriften van correspondentie en financiële administratie, die zien op de activiteiten die [gedaagde c.s.] verricht en (middellijk) heeft verricht in het Midden-Oosten en daaraan gerelateerde activiteiten, anders dan ten behoeve van SCI, in ieder geval bestaande uit: e-mails, uitgebrachte offertes, waaronder in ieder geval doch niet beperkt tot de vóór 12 december 2013 door SCI Trading uitgebrachte 763 offertes en daarop volgende facturen, overeenkomsten, (overige) door [gedaagde c.s.] verzonden facturen en bankafschriften. De rechtbank oordeelt dit te ruim en te vaag. De exhibitieplicht is er niet op gericht de gedaagde aan wie onrechtmatig handelen wordt verweten, te dwingen een grote niet nader gedefinieerde hoeveelheid stukken over te leggen, om aldus de eisende partij middelen in handen te geven haar stelling te bewijzen. Daarbij komt dat het belang van [gedaagde c.s.] bij het voor [eiseres] geheimhouden van bedrijfsgevoelige informatie zwaar weegt. Immers: zelfs als het concurrentiebeding geldt zoals [eiseres] stelt, staat het [gedaagde c.s.] vrij andere dan daarin voorziene activiteiten te verrichten. Vanwege de onvoldoende bepaaldheid van de gevraagde bescheiden kan de rechtbank niet toetsen of dit belang van [gedaagde c.s.] moet wijken voor het belang van [eiseres] . Vordering 1. wordt dan ook afgewezen.
Vordering 2
4.3.
Ook deze vordering wordt afgewezen. Het is ingevolge artikel 2:244 BW en de statuten van SCI niet de rechter die de bestuurder kan schorsen, maar de algemene vergadering van aandeelhouders. Aangezien de overige onder 2. geformuleerde vorderingen voortvloeien uit de schorsing van [gedaagde 1] als bestuurder van CSI zullen ook deze worden afgewezen.
Vordering 3
4.4.
Voor de vraag of [gedaagde c.s.] kan worden geboden zich te onthouden van het uitvoeren van ten opzichte van SCI concurrerende activiteiten is van belang of met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen dat tussen partijen een concurrentiebeding geldt. Vooralsnog oordeelt de rechtbank dit niet het geval. [eiseres] stelt niet met zoveel woorden dat tussen partijen een concurrentiebeding is overeengekomen, maar stelt slechts dat [gedaagde 2] een door hem, als vertegenwoordiger van [gedaagde 1] , getekend exemplaar van een aanvullende aandeelhoudersovereenkomst aan haar heeft overhandigd. [gedaagde c.s.] betwist gemotiveerd dat [gedaagde 2] een aanvullende overeenkomst heeft ondertekend en dat tussen partijen een concurrentiebeding is overeengekomen. Als er vanuit gegaan zou worden dat [eiseres] wel voldoende heeft gesteld, zal, om in rechte vast te stellen dat een aanvullende aandeelhoudersovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en dat daarvan een concurrentiebeding deel uitmaakt, nadere bewijslevering noodzakelijk zijn. Daarvoor leent deze procedure in het incident zich niet. De vordering onder 3., die is gebaseerd op het bestaan van een concurrentiebeding, zal dan ook worden afgewezen.
Vordering 4
4.5.
Ook deze vordering wordt afgewezen. Het uitgangspunt is, dat [gedaagde 1] vooralsnog enig bestuurder is van SCI en als zodanig als enige bevoegd voor haar te handelen. Dit uitgangspunt, tezamen met het niet bestaan van een concurrentiebeding, leidt tot de slotsom dat niet valt in zien op grond waarvan [gedaagde 1] niet over het vendornummer kan beschikken en kan worden verplicht de contactgegevens op naam van [P] of een ander te stellen. Dit geldt ook voor eventuele domeinnamen, e-mailadressen en fax- en/of telefoonnummers en het overzetten van overeenkomsten.
Proceskosten
4.6.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten van [gedaagde c.s.] worden tot dusver begroot op € 452,-- voor salaris van haar advocaat (1 punt; tarief II van het liquidatietarief).

5.De beoordeling in de hoofdzaak

De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling aan [gedaagde c.s.] van € 452,-- aan proceskosten;
6.3.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak
6.4.
verwijst de zaak naar de rol van woensdag 27 augustus 2014 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.