ECLI:NL:RBZWB:2014:4747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
14 juli 2014
Zaaknummer
AWB 14_790
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op dagloongarantie bij voortgezet dienstverband

Op 4 juli 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.M.H. Geubbels, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 30 januari 2014, waarin haar WW-uitkering werd herzien. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen recht kan doen gelden op de dagloongarantie, omdat er geen sprake was van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking. Eiseres had een WW-uitkering ontvangen die was gebaseerd op een gemiddeld aantal uren van 32 en een dagloon van € 99,19. Deze uitkering werd beëindigd op 8 april 2013, waarna eiseres opnieuw een WW-uitkering ontving. Het UWV verlaagde het dagloon naar € 64,41, omdat het stelde dat de dagloongarantie niet van toepassing was. Eiseres betoogde dat zij recht had op de dagloongarantie, omdat zij binnen 24 maanden na beëindiging van haar eerdere dienstverband opnieuw werk had gevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de dienstbetrekking bij de Efteling niet was beëindigd, maar was voortgezet in een oproepcontract voor 4 uur per week. De rechtbank concludeerde dat er pas aanspraak kan bestaan op de dagloongarantie bij beëindiging van een eerder dienstverband, wat in dit geval niet aan de orde was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het UWV's besluit tot verlaging van het dagloon werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2014.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 14/790 WW

uitspraak van 4 juli 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te[woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. E.M.H. Geubbels,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 30 januari 2014 (bestreden besluit) van het UWV inzake de herziening van haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 24 juni 2014. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. [naam persoon].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 22 november 2012 heeft het UWV aan eiseres (met ingang van 29 oktober 2012) een WW-uitkering toegekend gebaseerd op een gemiddeld aantal uren van 32 en een dagloon van € 99,19.
Bij besluit van 8 april 2013 is deze uitkering beëindigd, omdat eiseres niet langer werkloos is.
Bij besluit van 13 november 2013 is eiseres wederom een WW-uitkering toegekend (met ingang van 4 november 2013) gebaseerd op een gemiddeld aantal uren van 32 en een dagloon van € 100,66.
Bij besluit van 5 december 2013 (primair besluit) heeft het UWV de uitkering van eiseres herzien. Volgens het UWV is ten onrechte een garantiedagloon vastgesteld. Het dagloon wordt met ingang van 11 november 2013 verlaagd naar € 64,41. Het UWV heeft besloten dat eiseres de ten onrechte betaalde uitkering over de periode van 4 tot en met 10 november 2013 niet terug hoeft te betalen. Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV het tegen het primaire besluit gerichte bezwaar gegrond verklaard. Het UWV verlaagt het dagloon van eiseres naar € 64,61 eerst met ingang van 9 december 2013; met ingang van de eerst volgende betaling na de mededeling dat het dagloon wordt verlaagd. Het UWV stelt dat geen toepassing kan worden gegeven aan de dagloongarantie, omdat er geen sprake is geweest van een beëindiging van een eerdere dienstbetrekking. De dienstbetrekking bij de Efteling is op en na 29 oktober 2012 niet beëindigd, maar is doorgelopen op basis van een oproepcontract voor 4 uur per week. Dat eiseres in het geheel niet heeft gewerkt, doet daar niet aan af. In de nota van toelichting bij het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (het Dagloonbesluit) is vermeld dat de dagloongarantie alleen van toepassing is indien betrokkene werkloos wordt na het einde van de eerdere dienstbetrekking, vervolgens een werkloosheidsuitkering heeft genoten en dan opnieuw werkloos wordt. De dagloongarantie geldt niet als de werknemer na het einde van de eerdere dienstbetrekking van werk naar werk gaat.
2.
Eiseres geeft aan dat zij werkzaam was bij de Efteling voor 32 uur per week. Met ingang van 29 oktober 2012 is zij voor 28 uur werkloos geworden en heeft zij een oproepcontract gekregen voor 4 uur per week. Vanaf 8 april 2013 was eiseres weer voor 32 uur werkzaam. Eiseres heeft echter niet over de gehele periode van 29 oktober 2012 tot 8 april 2013 gewerkt. Eiseres was in deze periode enige tijd volledig werkloos. Zij verwijst hiervoor naar het door haar overgelegde urenoverzicht en de loonspecificatie. Eiseres was in de veronderstelling dat zij voor deze resterende uren geen uitkering kon aanvragen en dat heeft zij dus ook nagelaten. Eiseres meent dat in deze situatie artikel 12 van het Dagloonbesluit toepassing vindt. Eiseres heeft namelijk binnen 24 maanden na de (gedeeltelijke) beëindiging van het dienstverband opnieuw werk gevonden en is vervolgens binnen 36 maanden opnieuw werkloos geworden. De tekst van artikel 12 van het Dagloonbesluit noch de toelichting daarop sluit de toepassing van de dagloongarantie bij een gedeeltelijke beëindiging van het dienstverband uit.
3.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Dagloonbesluit wordt het WW-dagloon van de werknemer die binnen 24 maanden na de dag van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking, waaruit hij een WW-uitkering heeft ontvangen, een andere dienstbetrekking is aangegaan, bij beëindiging van deze nieuwe dienstbetrekking binnen 36 maanden na die eerdere beëindiging, niet lager vastgesteld dan op het WW-dagloon dat gold vanwege die eerdere dienstbetrekking. Het dagloon wordt in aanmerking genomen naar de mate waarin de nieuwe dienstbetrekking in de plaats is gekomen van de eerdere dienstbetrekking.
4.
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank de vraag voor of het besluit van het UWV tot verlaging van het dagloon van eiseres met ingang van 9 december 2013 standhoudt. In het verlengde hiervan speelt de vraag of eiseres recht kan doen gelden op de dagloongarantie van artikel 12 van het Dagloonbesluit.
Het UWV heeft in het besluit op bezwaar aangegeven dat eiseres geen recht kan doen gelden op de dagloongarantie, omdat er geen sprake is van beëindiging van een eerdere dienstbetrekking. De dienstbetrekking van eiseres bij de Efteling is niet met ingang van 29 oktober 2012 beëindigd, maar doorgelopen in een oproepcontract voor 4 uur per week.
De rechtbank leidt uit de toelichting bij het Dagloonbesluit af dat met de dagloongarantie is beoogd te stimuleren dat werknemers die al werkloos zijn en een werkloosheidsuitkering ontvangen een baan aanvaarden, ook als deze een lager loon oplevert dan de dienstbetrekking waaruit ze werkloos zijn geworden.
In het licht van artikel 12 van het Dagloonbesluit en voormelde toelichting daarop kan de rechtbank zich verenigen met het standpunt van het UWV. De rechtbank is met het UWV van oordeel dat er eerst aanspraak kan bestaan op de dagloongarantie bij beëindiging van een eerder dienstverband. Daarvan is in dit geval geen sprake. Daarvoor kan aanwijzing worden gevonden in de door het UWV overgelegde gegevens van Suwinet in combinatie met de stukken die eiseres heeft overgelegd, de presentielijsten over de periode 1 november 2012 tot en met 31 maart 2013 en de salarisspecificaties van de Efteling over de maanden januari tot en met maart 2013. Hieruit blijkt dat het dienstverband bij de Efteling niet met ingang van 29 oktober 2012 is beëindigd, maar is voortgezet in een oproepcontract. Uit de door eiseres op verzoek van de rechtbank in beroep overgelegde gegevens blijkt niet van het tegendeel; daaruit blijkt niet dat het dienstverband met de Efteling met ingang van 29 oktober 2012 wél is beëindigd en dat eiseres vervolgens (na een WW-periode) met ingang van 8 april 2013 een nieuwe arbeidsovereenkomst is aangegaan.
Voor zover eiseres in beroep nog heeft beoogd een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, heeft het UWV in het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank afdoende gereageerd op deze grond. Dit beroep slaagt dan ook niet.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen recht kan doen gelden op de dagloongarantie. Het besluit van het UWV tot verlaging van het dagloon houdt dan ook stand.
5.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken 4 juli 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.