Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.de naamloze vennootschapPOSTBANK N.V.,
STICHTING POSTBANKSPAARHYPOTHEEK,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 21 november 2012
- de akte van 20 september 2013, houdende depot deskundigenrapport
- het B-formulier van de zijde van [gedaagde] van 2 mei 2014 met producties
- het e-mailbericht van 5 mei 2014 van mr. Heijst met opgave van de deskundigenkosten
- het B-formulier van de zijde van [gedaagde] van 8 mei 2014 met productie
- de pleitnota van de zijde van de Staat
- de pleitnota van de zijde van [gedaagde]
- het faxbericht van 21 mei 2014 van mr. Linssen met een opgave van de deskundigenkosten
- de brief van mr. Bijkerk van 28 mei 2014 met producties
- de faxbrief van mr. Linssen van 5 juni 2014 met productie
- de faxbrief van mr. Bijkerk van 11 juni 2014
- de faxbrief van mr. Bijkerk van 19 juni 2014 met productie.
2.De verdere beoordeling
- waarde onteigende € 5.200,--
- waardevermindering overblijvende € 5.000,--
- overige schade € 4.250,--
- deskundigenkosten p.m.
2.6. Namens de Staat is aan [gedaagde] laatstelijk aangeboden als schadeloosstelling:
- waarde onteigende € 3.900,--
- waardevermindering overblijvende € 6.100,--
- overige schade:
bijkomende schade € 3.000,--
- vermogensschade € 388.000,--
2.8. De standpunten van partijen ten aanzien van (de hoogte van) de voor vergoeding in aanmerking komende posten, voor zover van belang, zullen conform de in het deskundigenrapport onderscheiden paragrafen worden behandeld.
Waarde van het onteigende
€ 20,--/m². Bij de waardering zijn de deskundigen uitgegaan van de voorheen voor het onteigende geldende agrarische bedrijfsbestemming. Zij hebben bij de waardering rekening gehouden met de ligging en gebruiksmogelijkheden van het onteigende en de verhouding tussen het bebouwde en onbebouwde deel van het perceel.
[gedaagde] heeft de waarde van het onteigende niet afzonderlijk getaxeerd, maar uit de schadeopstelling van de taxateur van [gedaagde] kan worden afgeleid dat volgens [gedaagde] de waarde van de grond € 13,63/m² bedraagt.
ophet onteigende. Met eventuele nadelige invloeden van het werk
buitenhet onteigende mag alleen rekening worden gehouden indien het betreffende nadeel op en buiten het onteigende (bijvoorbeeld geluidsoverlast) redelijkerwijs niet te splitsen is. Er is volgens de deskundigen geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan van deze vaste jurisprudentie dient te worden afgeweken.
buitenhet onteigende, komt dit nadeel/deze schade in het kader van de onderhavige onteigeningsprocedure niet voor vergoeding in aanmerking. [gedaagde] zal voor de vergoeding van die schade een afzonderlijk verzoek om tegemoetkoming in planschade dan wel nadeelcompensatie bij het betreffende bestuursorgaan moeten indienen, aldus de deskundigen.
Op het onteigende perceelsgedeelte zal geen deel van de Rijksweg zelf worden aangelegd, maar uitsluitend (een deel van) een watergang, bermen en een parallelweg. Deze parallelweg loopt vanaf de[naam weg] in oostelijke richting dood, en is uitsluitend bestemd voor de ontsluiting van twee losse agrarische percelen. Met inachtneming hiervan zal de aanleg en het gebruik van “het werk” op het onteigende zelf geen hinder op het overblijvende perceel van [gedaagde] met zich meebrengen, aldus de deskundigen.
Met de onteigening van een deel van het weiland is de oppervlakte van dit weiland met ca. 7,5% verkleind (en de oppervlakte van het gehele perceel met ca. 4%). Met deze kleinere oppervlakte zal de waarde van het gehele overblijvende perceel enigermate zijn verminderd, aldus de deskundigen. De deskundigen schatten de waardevermindering van het overblijvende per peildatum in op € 5.000,--. Zij houden daarbij rekening met de noodzakelijke aanpassingen van het overblijvende (zie hierna onder het kopje “overige schade”) en de relatief geringe onbebouwde oppervlakte ten opzichte van de bebouwde oppervlakte van het perceel.
Subsidiair stelt [gedaagde] dat, indien hij niet in staat wordt gesteld om zijn bedrijvigheid elders voort te zetten, in elk geval sprake zal zijn van een aanzienlijke waardevermindering van het overblijvende perceel. De omvang van deze waardevermindering is door [gedaagde] niet nader begroot.
“overige” schade die [gedaagde] lijdt als gevolg van de onteigening uitgegaan dient te worden van hetgeen hij in de gegeven situatie redelijkerwijs zou doen om zich aan de nieuwe situatie (na onteigening) aan te passen.
De deskundigen zijn, anders dan [gedaagde], van mening dat voor een verplaatsing van de activiteiten van [gedaagde] naar elders of de aankoop van een vervangend object in het kader van de onderhavige onteigeningsprocedure geen grond bestaat. Zij verwijzen daartoe naar hun standpunt zoals verwoord onder het kopje “waardevermindering overblijvende”. Volgens de deskundigen zullen de aanleg en het gebruik van de delen van het werk op het onteigende perceelsgedeelte geen relevante nadelige invloed hebben op de activiteiten van [gedaagde] op zijn overblijvende perceel.
De deskundigen maken ten onrechte een “knip” tussen de onteigening in verband met de aanleg van de parallelweg en de onteigening in verband met de aanleg van de Rijksweg, en in het bijzonder het verschil in schadetechnische consequenties daarvan. Als de Rijksweg niet zou worden gerealiseerd, zou ook de parallelweg niet worden gerealiseerd. Klaarblijkelijk is de parallelweg noodzakelijk om de Rijksweg ter plaatse te kunnen aanleggen. Dit betekent dat ook tussen de onteigening ten behoeve van de parallelweg en de aanleg en de daaruit voortvloeiende hinder van de Rijksweg een direct verband bestaat. De positie van [gedaagde] verschilt derhalve wel degelijk van andere eigenaren van gronden nabij de Rijksweg van wie geen gronden onteigend worden en die daarvan toch nadelige gevolgen ondervinden. Aan [gedaagde] komt, gelet op het feit dat de hinder onlosmakelijk verband houdt met de aanleg van het werk waartoe wordt onteigend, compensatie toe in het kader van onderhavige onteigeningsprocedure.
beroept zich ter onderbouwing van zijn stelling ook nog op een volgens hem vergelijkbare transactie tussen de Staat en [naam].
ophet onteigende wordt aangelegd. Met eventuele nadelige invloeden van het werk
buitenhet onteigende mag alleen rekening worden gehouden indien het betreffende nadeel op en buiten het onteigende redelijkerwijs niet te splitsen is.
[gedaagde] legt aan zijn stelling dat hij de exploitatie van het paardenpension niet meer kan voortzetten ten grondslag dat hij hinder zal ondervinden van de Rijksweg (met name geluid en inschijnende koplampen).
Vast staat echter - dit wordt door [gedaagde] ook niet weersproken - dat op het onteigende perceelsgedeelte niet een deel van de [naam weg] zelf wordt aangelegd, maar uitsluitend (een deel van) een watergang, bermen en een lokale parallelweg. Dat de aanleg van de parallelweg een gevolg is van de aanleg van de [naam weg] maakt dit niet anders.
Er is dan ook niet voldaan aan de voorwaarde voor vergoeding van de nadelige invloeden die [gedaagde] stelt te zullen ondervinden, namelijk dat het werk waarvoor onteigend wordt
op het onteigende zelfwordt aangelegd.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat, voor zover [gedaagde] als eigenaar/gebruiker van het overblijvende nadeel/schade ondervindt van de aanleg en het gebruik van het werk (de Rijksweg c.a.)
buitenhet onteigende, dit nadeel/deze schade niet in het kader van de onderhavige onteigeningsprocedure voor vergoeding in aanmerking komt. [gedaagde] is voor de vergoeding van die schade aangewezen op de mogelijkheid tot het doen van een afzonderlijk verzoek om tegemoetkoming in planschade dan wel nadeelcompensatie bij het betreffende bestuursorgaan.
ophet onteigende zelf. Om die reden slaagt deze stelling ter onderbouwing van het verweer van [gedaagde] niet.
- aanplant nieuwe windhaag (plm. 40 meter) inclusief nazorg € 3.000,--
- aanpassing afrastering (plm. 40 meter) inclusief stroomband € 1.250,--
De Staat heeft ter gelegenheid van het pleidooi nader toegelicht dat de windsingel die is verwijderd op grond lag die eigendom was van de Staat. De nieuwe windsingel komt op de grond van [gedaagde]. Er is dus geen sprake van stobben die nog moeten worden verwijderd, zodat daar ook geen vergoeding voor behoeft te worden toegekend.
betwist het door de deskundigen geschatte bedrag voor het herplanten van bomen en het onderhoud ervan. Ten behoeve van de aanleg van de weg zijn circa 80 bomen gerooid, waarvan de wortels nog in de grond zitten. Het rooien van de bomen is derhalve niet op de juiste wijze uitgevoerd. Uit een offerte van Haagplanten blijkt dat het herplanten van de bomen € 16.791,-- bedraagt, inclusief het verwijderen van wortelrestanten en het graven van een geul.
Het verweer van [gedaagde] heeft tot uitgangspunt dat alle nadelige gevolgen van het gebruik van de gehele Rijksweg via de onteigeningsschadeloosstelling voor vergoeding aan [gedaagde] in aanmerking komen. Zoals hiervoor reeds is overwogen is dat standpunt onjuist. De vergoeding voor de windsingel is gebaseerd op de kosten van vervanging van de windhaag die is verwijderd. Door [gedaagde] is voorts niet weersproken dat de betreffende stobben in de grond zaten die eigendom was van de Staat en dat de nieuwe windsingel op grond van [gedaagde] komt. Er hoeft aan [gedaagde] dan ook geen vergoeding voor het weghalen van stobben te worden betaald.
De Staat zal voorts op de voet van artikel 55 lid 3 Ow aan [gedaagde] over het verschil tussen het voorschot op en de definitief vast te stellen schadeloosstelling vermeerderd met de vergoeding van de hiervoor genoemde renteschade de wettelijke rente dienen te vergoeden vanaf heden tot de dag der algehele voldoening.
- Staal Makelaars € 14.570,82 (inclusief € 2.528,82 btw)
- dr. M. van Dierendonck € 2.341,70 (inclusief € 406,41 btw)
De Staat verzoekt de kosten van mr. Linssen en ing. Staal slechts zeer gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking te laten komen en de kosten van dr. Dierendonck geheel buiten vergoeding te laten.
Daarnaast stelt de Staat dat uit de kostenopgave blijkt dat door de door [gedaagde] ingeschakelde deskundigen niet tussentijds bij [gedaagde] is gedeclareerd, waardoor de omvang van de kosten van deskundige en juridische bijstand niet is getoetst door de onteigende. Hierdoor ontbreekt de noodzakelijke afweging welk bedrag de onteigende als redelijk handelend persoon/ondernemer, bereid zou zijn geweest te betalen voor de deskundige en juridische bijstand die [gedaagde] is verleend en is er geen enkele kritische toets op de omvang de factuur.
Het bezwaar van de Staat richt zich voorts op de hoogte van de door [gedaagde] gedeclareerde kosten, omdat de declaraties op bepaalde punten te omvangrijk zijn.
Omdat de door de rechtbankdeskundigen geadviseerde schadeloosstelling hoger is dan het bedrag dat de Staat bij dagvaarding heeft aangeboden, is [gedaagde] terecht opgekomen tegen het aanbod van de Staat, waarbij hij zich heeft laten bijstaan door deskundigen. Dat geeft reeds een voldoende basis om op grond van artikel 50 Ow tot vergoeding van de gemaakte kosten te komen. Bovendien komt [gedaagde] het recht toe om zijn zaak te bepleiten ten overstaan van de rechtbank.
inventarisatie bestaande jurisprudentie en nadeelcompensatie/planschade”. Het komt de Staat vreemd voor dat een makelaar/taxateur jurisprudentie inventariseert, terwijl ook een ter zake gespecialiseerde advocaat is ingeschakeld. Verwacht mag worden dat mr. Linssen bekend is met deze jurisprudentie. Bovendien valt niet in te zien waarom in een onteigeningsprocedure überhaupt uren die worden besteed aan het inventariseren van jurisprudentie op het gebied van planschade en nadeelcompensatie voor vergoeding in aanmerking zouden komen. Deze 4 uur dient dan ook niet voor vergoeding in aanmerking te komen, aldus de Staat.
afleveren producties 1-5 bij Linssen Tilburg” is volgens de Staat evenmin aanleiding. In alle redelijkheid valt niet in te zien dat in de huidige tijd nog 2 uur besteed zou moeten worden aan het afleveren van producties.
inventarisatie bestaande jurisprudentie en nadeelcompensatie/ planschade”, het verzorgen van de betreffende 5 producties bij de reactie op het conceptrapport van deskundigen en het “
afleveren producties 1-5 bij Linssen Tilburg” niet in redelijkheid zijn gemaakt.
€ 600,-- =) € 2.400,-- excl. btw in mindering zal worden gebracht op de declaratie van Staal Makelaars.
€ 225,-- per uur, in totaal € 2.812,50 (excl. btw)).
Factuur dr. Dierendonck
2.32. Op grond van het voorgaande acht de rechtbank voor juridische en andere deskundige bijstand een totaalbedrag van € 35.643,99 (incl. btw) toewijsbaar.
3.De beslissing
€ 11.666,82 ter zake overige deskundige bijstand,