In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 22 januari 2014 uitspraak gedaan in een incident waarbij de besloten vennootschap Otto Simon B.V. een vordering heeft ingesteld op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Otto Simon vorderde afgifte van bepaalde bescheiden van de gedaagden, die zij nodig achtte voor haar verweer in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de vordering afgewezen, omdat niet voldaan was aan de vereiste van een rechtmatig belang bij de gevorderde afgifte van de stukken.
De procedure begon met een dagvaarding en de incidentele vordering ex artikel 843a Rv, gevolgd door een conclusie van antwoord in het incident en een antwoordakte. Otto Simon had een samenwerkingsovereenkomst met de gedaagden, waarin afspraken waren gemaakt over leveringen en betalingen. Otto Simon stelde dat de gedaagden in gebreke waren gebleven bij het nakomen van hun betalingsverplichtingen en vorderde een bedrag van €246.464,81.
De rechtbank overwoog dat de gedaagden al in het bezit waren van de gevraagde bescheiden, zoals facturen en betalingsadviezen, en dat er geen rechtmatig belang bestond voor de afgifte van de overige gevorderde stukken. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden de vordering enkel hadden ingesteld om de procedure te vertragen en Otto Simon onnodig op kosten te jagen. De vordering werd afgewezen en de gedaagden werden veroordeeld in de kosten van het incident, begroot op €452,00.
De beslissing van de rechtbank werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum, 22 januari 2014, door de rechter E.K. van der Lende-Mulder Smit.