ECLI:NL:RBZWB:2014:4260

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
C/02/270815 / HA ZA 13-756
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van convenant en bevoegdheid van de kantonrechter

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is er een geschil ontstaan over de uitvoering van een convenant tussen partijen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Claase, vorderde onder andere een verklaring voor recht dat de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van de Wijnckel, tekort is geschoten in de naleving van het convenant. De eiser stelde dat de gedaagde hem 50% van een bedrag dat door de belastingdienst was teruggevorderd voor ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag diende te betalen. Daarnaast vorderde hij diverse andere betalingen en informatie over het arbeidsverleden van de gedaagde.

De gedaagde heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de sector kanton, omdat de waarde van de vorderingen volgens haar onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen overwogen en geconcludeerd dat het geschil inderdaad betrekking heeft op de uitvoering van het convenant en niet op de verdeling van de gemeenschap. Aangezien de cumulatieve waarde van de vorderingen in de hoofdzaak de € 25.000,-- niet overstijgt, is de rechtbank van oordeel dat de kantonrechter bevoegd is om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de vordering tot verwijzing toegewezen en de eiser in de proceskosten van het incident veroordeeld. De zaak is vervolgens verwezen naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken, waarbij partijen niet verplicht zijn om te verschijnen. Dit vonnis is uitgesproken op 5 maart 2014 door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats: Middelburg
zaaknummer / rolnummer: C/02/270815 / HA ZA 13-756
Vonnis in incident van 5 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te[woonplaats],
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. M.M. Claase te Terneuzen,
tegen
[gedaagde],
wonende te[woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. M.M. van de Wijnckel te Terneuzen.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de incidentele vordering tot verwijzing
  • de conclusie van antwoord in het incident
  • de conclusie van repliek in het incident
  • de conclusie van dupliek in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten in het incident

2.1.
[eiser] vordert in de hoofdzaak, samengevat, primair:
I een verklaring voor recht dat [gedaagde] jegens hem tekort is geschoten in de naleving van het tussen hen overeengekomen convenant,
II [gedaagde] te veroordelen tot nakoming van haar verplichting uit het convenant om aan [eiser] 50% van het bedrag dat over 2010 door de belastingdienst is teruggevorderd voor ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag,
III op grond van het tussen partijen gesloten convenant [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 1.699,50 aan [eiser],
IV [gedaagde] op grond van het convenant te veroordelen € 469,76 aan [eiser] te betalen, te weten het meerdere boven de 50% van de terugvordering van de belastingdienst dat op grond van het convenant voor haar rekening komt,
V [gedaagde] te veroordelen om bewijs te leveren van haar arbeidsverleden in 2010 op straffe van een dwangsom,
VI en VII veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Subsidiair vordert [eiser] indien uit de door [gedaagde] aan te leveren bescheiden of anderszins blijkt dat [gedaagde] in 2010 heeft gewerkt en de Belastingdienst het terug te vorderen bedrag zou hebben verlaagd indien de Belastingdienst deze informatie wel zou hebben gehad, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het verschil tussen het bedrag van € 3.399,-- en het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien de Belastingdienst wel zou hebben beschikt over de gevraagde informatie.
2.2.
[eiser] baseert zijn vordering op het tussen partijen gesloten ouderschapsplan en convenant op grond waarvan [gedaagde] volgens hem minimaal voor de helft dient mee te betalen aan de door hem ontvangen belastingaanslag van € 3.399,-- betreffende ten onrechte betaalde kinderopvangtoeslag over het jaar 2010. Voorts stelt hij dat door de weigerachtige houding van [gedaagde] om haar inkomensgegevens over dat jaar te verstrekken, het door hem bij de belastingdienst ingediende bezwaar ongegrond is verklaard.

3.Het geschil in het incident

3.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de procedure verwijst naar de sector kanton met veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Zij stelt daartoe dat de sector kanton in deze bevoegd is vanwege het beloop van de vorderingen dan wel de waarde die zij vertegenwoordigen. Het geschil ziet volgens [gedaagde] op de wijze waarop de afspraken die in het convenant zijn neergelegd dienen te worden uitgevoerd, en niet, zoals [eiser] stelt, op het niet tot overeenstemming komen over de verdeling. Zij stelt een financieel belang te hebben bij verwijzing vanwege het verschil in hoogte van het griffierecht en liquidatietarief tussen rechtbank en sector kanton.
3.2.
[eiser] voert verweer. Hij stelt dat het onderhavige geschil betrekking heeft op de verdeling waarover tussen partijen geen overeenstemming is. De kantonrechter is volgens [eiser] niet bevoegd kennis te nemen van zijn vordering op basis van analoge toepassing van artikel 3:185 BW jo 678 lid Rv. Hij betwist het belang van [gedaagde] bij verwijzing en verzoekt bij toewijzing de proceskosten te compenseren nu het een familierechtelijke kwestie betreft en [gedaagde] het incident volgens hem slechts heeft ingeroepen om tijd te winnen.

4.De beoordeling in het incident

4.1.
[gedaagde] heeft voor alle weren de exceptie van onbevoegdheid voorgesteld ten aanzien van de vorderingen van [eiser].
De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op hun stellingen betreft het geschil tussen partijen de vraag of de onderhavige kwestie dient te worden aangemerkt als een verdelingskwestie waaromtrent de rechtbank bevoegd is te oordelen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in casu geen sprake is. Immers, de rechtbank Middelburg heeft in haar beschikking d.d. 1 februari 2012 bepaald dat de verdeling van de gemeenschap zal plaatsvinden overeenkomstig het door verzoekers opgemaakte convenant dat aan die beschikking is gehecht en dat convenant is de weergave van de tussen partijen omtrent de verdeling bereikte overeenstemming. In artikel 8 van dat convenant verklaren partijen ook dat zij de tussen hen bestaande gemeenschap hebben verdeeld en verlenen zij elkaar, behoudens met betrekking tot de rechten en verplichtingen genoemd in het convenant, ter zake over en weer finale kwijting. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat er tussen partijen sprake is van het niet tot overeenstemming komen over de verdeling, zoals [eiser] stelt. Het geschil in de hoofdzaak ziet kennelijk op de wijze waarop de afspraken die in het convenant zijn vastgelegd dienen te worden uitgevoerd.
Een dergelijke vordering dient, indien de waarde daarvan de € 25.000,-- niet overstijgt, ingevolge het bepaalde in artikel 93 en 94 Rv te worden behandeld en beslist door de kantonrechter.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de cumulatieve waarde van de vorderingen in de hoofdzaak de € 25.000,-- niet overstijgt, zal de incidentele vordering worden toegewezen.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding om tot compensatie van de proceskosten over te gaan. [eiser] heeft de zaak bij de verkeerde rechter aangebracht. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op € 452,-- (1 punt x tarief II), aangezien in een eenvoudig incident als het onderhavige, één schriftelijke ronde volstaat.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering tot verwijzing toe,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 452 ,--
in de hoofdzaak
5.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kamer voor kantonzaken van deze rechtbank, locatie Middelburg, op woensdag 2 april 2014 om 10.00 uur,
5.4.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren,
5.5.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen,
5.6.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 WGBZ zal worden verlaagd en dat het teveel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.K. van der Lende-Mulder Smit en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: aij