ECLI:NL:RBZWB:2014:410

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
AWB 13_3055
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op varend personeel in de binnenvaart

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2014, werd het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard en het beroep van eiser ongegrond verklaard. De zaak betreft de toepassing van de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op een werknemer die werkzaam is aan boord van het binnenvaartschip Viking. Eiser, die de Nederlandse nationaliteit heeft en in 2012 in Nederland woonachtig was, stelde dat de Cypriotische sociale verzekeringswetgeving van toepassing zou moeten zijn, omdat hij minder dan 25% van zijn tijd in Nederland werkte. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) had echter vastgesteld dat de Nederlandse wetgeving van toepassing was, met ingang van 1 februari 2012, op basis van de Verordening (EG) nr. 883/2004.

De rechtbank overwoog dat de SVB ten onrechte had gesteld dat de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op eiser van toepassing was op grond van artikel 16 van de Verordening, omdat Cyprus geen partij was bij de overeenkomst die op basis van deze verordening was gesloten. De rechtbank concludeerde dat de toepasselijke sociale verzekeringswetgeving moest worden bepaald aan de hand van de algemene aanwijsregels in de artikelen 12 tot en met 15 van de Verordening. De rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had gesteld dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op eiser van toepassing was, omdat hij een substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland uitvoerde. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres niet-ontvankelijk en het beroep van eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/3055 BESLU

uitspraak van 27 januari 2014 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

en
[naam], gevestigd te Cyprus, eiseres,
gemachtigde: mr. S.P.L. Thomas,
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 16 april 2013 (bestreden besluit) van de SVB inzake de vaststelling dat met ingang van 1 februari 2012 de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op eiser van toepassing is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 19 december 2013. Eisers en hun gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. De SVB heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.[naam vertegenwoordiger] en mr.[naam vertegenwoordiger]
.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is een werknemer die behoort tot het varend personeel. Eiser verricht zijn werkzaamheden aan boord van het binnenvaartschip Viking. Dit schip wordt geëxploiteerd door V.O.F. [naam] en[naam], gevestigd in [vestigingsplaats]. Eiser verricht zijn werkzaamheden in verschillende lidstaten. Eiser had aanvankelijk een contract met [naam]te[vestigingsplaats]. Op 22 januari 2012 is eiser met terugwerkende kracht een contract aangegaan met eiseres. Door[naam]is op 29 februari 2012 verzocht om op grond van artikel 16 van de Verordening (EG) 987/2009 de op eiser toepasselijke sociale zekerheidswetgeving vast te stellen. Bij besluit van 24 oktober 2012 (primair besluit) heeft de SVB vastgesteld dat met ingang van 1 februari 2012 op eiser de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is. Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.
Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en stellen dat op eiser de Cypriotische sociale verzekeringswetgeving van toepassing is. Zij voeren daartoe aan dat eiser in dienstbetrekking is bij een op Cyprus gevestigde entiteit. Eiser verricht zijn werkzaamheden aan boord van binnenvaartschip Viking, waarbij hij minder dan 25% van zijn tijd fysiek in Nederland werkt. Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (Verordening) is eiser verplicht sociaal verzekerd in de lidstaat waar zijn werkgever is gevestigd. De op grond van artikel 16 van de Verordening gesloten overeenkomst is thans niet van toepassing, omdat Cyprus geen partij was bij deze multilaterale uitzonderingsafspraak en hieraan dus niet is gebonden. Deze afspraak tussen enkele lidstaten kan de exclusieve en sterke werking van de Verordening niet ondermijnen.
3.
Op 1 mei 2010 is de Verordening in werking getreden ter vervanging van de Verordening (EG) nr. 1408/71.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is slechts aan de wetgeving van één lidstaat onderworpen. Welke die wetgeving is, wordt overeenkomstig deze titel vastgesteld.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover thans van belang, worden voor de toepassing van deze titel de personen die een uitkering ontvangen, omdat of als gevolg van het feit dat zij een werkzaamheid uitvoeren in loondienst of een werkzaamheid anders dan in loondienst, beschouwd als die die werkzaamheid verrichten.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten, de wetgeving van toepassing van de lidstaat waar hij woont, indien hij op dit grondgebied een substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht of indien hij werkzaam is bij verschillende ondernemingen of werkgevers die hun zetel of domicilie hebben op het grondgebied van verschillende lidstaten.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder b, van dit artikel is op degene die in twee of meer lidstaten werkzaamheden in loondienst pleegt te verrichten de wetgeving van de lidstaat waar de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij voornamelijk werkzaam is zich bevindt, indien hij geen substantieel gedeelte van zijn werkzaamheden verricht in de lidstaat waar hij woont.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Verordening kunnen twee of meer lidstaten, de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten of de door deze autoriteiten aangewezen instellingen in onderlinge overeenstemming in het belang van bepaalde personen of groepen personen, uitzonderingen op artikel 11 tot en met 15 vaststellen.
4.1.
De rechtbank overweegt allereerst dat blijkens het beroepschrift zowel namens [naam eiser], eiser, als namens [naam], eiseres, beroep wordt ingesteld. De rechtbank is niet gebleken dat door eiseres een bezwaarschrift is ingediend tegen het primaire besluit. Gelet op het bepaalde in artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt dit mee dat eiseres niet gerechtigd was beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Nu de rechtbank voorts evenmin is gebleken dat eiseres terzake redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt, komt het beroep van eiseres voor niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking.
4.2.
Ten aanzien van het beroep van eiser overweegt de rechtbank als volgt.
4.3.
In geschil is de vraag of de SVB met ingang van 1 februari 2012 terecht de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op eiser van toepassing heeft geacht.
4.4.
Eiser heeft de Nederlandse nationaliteit en was in 2012 woonachtig in Nederland, waardoor hij in 2012 aan te merken is als Nederlands ingezetene en derhalve in beginsel in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de volksverzekeringen, tenzij op grond van een verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat op eiser de Verordening van toepassing is. Deze Verordening kent exclusieve werking, welke is neergelegd in artikel 11, zodat degene op wie deze overeenkomst van toepassing slechts aan de wetgeving van één lidstaat is onderworpen.
De SVB heeft zich primair op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 16 van de Verordening de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving op eiser van toepassing is.
De SVB beroept zich hierbij op de door de autoriteiten van België, Frankrijk, Luxemburg, Nederland en Duitsland krachtens artikel 16 van de Verordening opgestelde overeenkomst betreffende de vaststelling van de op Rijnvarenden toepasselijke wetgeving 883/2004 (Overeenkomst) voor werknemers en zelfstandigen die deel uitmaken van de bemanning van een schip dat beschikt over een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. De intentie van deze overeenkomst is dat op deze personen dezelfde wetgeving van toepassing is als de wetgeving die van toepassing zou zijn ingevolge het (oude) Verdrag betreffende de Sociale Zekerheid van Rijnvarenden (Rijnvarendenverdrag).
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder a, van de Verordening (EG) 1408/71 prevaleerde het Rijnvarendenverdrag boven die Verordening. In de thans geldende Verordening is in artikel 8 bepaald dat de Verordening voorgaat op alle andere verdragen inzake sociale zekerheid. Het Rijnvarendenverdrag heeft na de inwerkingtreding van de Verordening hierdoor dan ook aan betekenis ingeboet. De vervolgens op grond van artikel 16 vastgestelde Overeenkomst heeft dan ook een andere status dan het Rijnvarendenverdrag voorheen had onder de Verordening (EG) 1408/71. De Overeenkomst prevaleert naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 8 van de Verordening niet boven de Verordening.
Naar het oordeel van de rechtbank moet derhalve eerst gekeken worden naar de algemene aanwijsregels in de artikelen 12 tot en met 15 van de Verordening. Aan een op artikel 16 van de Verordening gebaseerde overeenkomst kan dan ook pas worden toegekomen indien alle betrokken lidstaten verdragsluitende partij zijn bij een dergelijke overeenkomst. In het onderhavige geval is Cyprus (als lidstaat waar de werkgever is gevestigd) onbetwist wel een betrokken, maar geen verdragsluitende lidstaat, zodat aan de Overeenkomst niet kan worden toegekomen.
De SVB heeft naar het oordeel van de rechtbank derhalve ten onrechte gesteld dat op eiser op grond van artikel 16 van de Verordening het Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.
4.6.
De toepasselijke sociale verzekeringswetgeving zal naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval aan de hand van de algemene aanwijsregels moeten worden bepaald. De rechtbank komt derhalve toe aan de vraag of het subsidiaire standpunt van de SVB, dat op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op eiser van toepassing is, omdat hij een substantieel deel van zijn werkzaamheden in Nederland uitvoert, stand kan houden.
De rechtbank overweegt dat door artikel 14.8 van de Toepassingsverordening (EG) 987/2009 behorende bij de Verordening invulling wordt gegeven aan het begrip ‘substantieel gedeelte’. In het kader van een algemene beoordeling geldt volgens dit artikel als indicatie dat indien minder dan 25% van de werkzaamheden in het woonland worden verricht dat geen sprake is van een substantieel gedeelte.
Tijdens de hoorzitting heeft eiser expliciet verklaard, zoals blijkt uit het verslag, dat hij 40%, en daarmee dus een substantieel gedeelte, van zijn werkzaamheden uitvoert in zijn woonland Nederland. In het beroepschrift bestrijdt eiser echter dat hij meer dan 25% van zijn werkzaamheden in Nederland uitvoert. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiser worden gehouden aan zijn verklaring tijdens de hoorzitting nu eiser zijn nadere stellingname niet heeft onderbouwd met stukken.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de SVB terecht op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening de Nederlandse sociale zekerheidswetgeving op eiser van toepassing heeft verklaard.
5.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser ongegrond
.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.H. Hamburger, voorzitter, en mrs. W. Toekoen en
J. van Alphen, leden, in aanwezigheid van mr. N.M. Zandbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 januari 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.