3.3Strijdig gebruiken
3.3.1Ingevolge het vigerende bestemmingsplan Hofplein-Lange Delft rust op het perceel [adres] de bestemming “openbare en bijzondere doeleinden”. Op grond van artikel 1, 1-23 van de planvoorschriften houdt deze bestemming in: het openbaar bestuur, de dienstverlening van overheidswege, het sociale- en culturele leven, de godsdienstuitoefening, het onderwijs, de sportbeoefening en de volksgezondheid. Op grond van artikel 5, 5-7 van de planvoorschriften zijn gronden met de bestemming openbare- en bijzondere doeleinden uitsluitend bestemd ten dienste van deze doeleinden en mag op deze gronden uitsluitend worden gebouwd ten dienste van de genoemde bestemming. Het op de begane grond geplande restaurant en de bar/feestzaal in de kelder zijn horeca-activiteiten die strijdig zijn met de bestemming openbare en bijzondere doeleinden. Hierover bestaat tussen partijen geen geschil.
3.3.2De rechtbank overweegt dat op 26 juni 2013 de Beheersverordening Binnenstad is vastgesteld. Deze Beheersverordening is op 4 juli 2013 (na het nemen van het bestreden besluit I) in werking getreden. Ingevolge artikel 3.1, onder a, van de Beheersverordening mogen de in het besluitvlak 'Binnenstad Middelburg' gelegen gronden en bestaande bouwwerken worden gebruikt overeenkomstig het bestaande gebruik. In artikel 1.8, onder a, van de Beheersverordening is bestaand gebruik omschreven als het gebruik van de gronden en bouwwerken zoals aanwezig, op het moment van de terinzagelegging van de verordening; daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. Uit de toelichting blijkt dat is aangesloten bij een ruime en brede uitleg van het begrip bestaand gebruik. De rechtbank overweegt dat voor de met de planvoorschriften strijdige (horeca-) activiteiten een omgevingsvergunning is verleend. Nu deze (horeca-)activiteiten feitelijk en legaal waren, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van bestaand gebruik van het pand [adres]. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat het procesbelang van eisers niet verloren is gegaan met de inwerkingtreding van de Beheersverordening. Immers, indien het bestreden besluit I wordt vernietigd en het primaire besluit I wordt herroepen, dan is er strijd met het bestemmingsplan en kan niet (langer) worden gesproken van bestaand gebruik.
3.3.3Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo - voor zover hier van belang – is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo - voor zover hier van belang - bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden als categorieën van gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2º, van de Wabo aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Ingevolge artikel 4, negende lid, van bijlage II van het Bor komen voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom, en
b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m².
3.3.4Partijen verschillen van mening of het college op basis van artikel 2.12, eerste lid, aanhef onder a, onder 2º, van de Wabo juncto artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor de bevoegdheid heeft om gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan.
Naar het oordeel van de rechtbank dient artikel 4, aanhef en negende lid, van bijlage II van het Bor zo uitgelegd te worden dat enkel de oppervlakte waarop de gebruikswijziging ziet niet meer dan 1500 m2 mag bedragen. Het standpunt van eisers dat de oppervlakte van het (gehele) pand in ogenschouw moet worden genomen, volgt de rechtbank niet. Uit de aanvraag en de daartoe behorende bouwtekeningen leidt de rechtbank af dat de oppervlakte waarop gebruikswijziging naar horeca ziet de 1500 m2 niet overschrijdt. Het college is derhalve bevoegd om het gebruik in afwijking van de bestemming toe te staan.
3.3.5Bij zijn beslissing om al dan niet gebruik te maken van deze bevoegdheid heeft het college beleidsvrijheid, reden voor de bestuursrechter om die beslissing terughoudend te toetsen. Deze toets houdt in dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen om al dan niet de omgevingsvergunning voor het strijdige gebruik te verlenen. Het college dient hierbij de betrokken belangen, waaronder die van de vergunninghouder en de omwonenden, tegen elkaar af te wegen. Daarbij dient het college zijn Beleidsregels voor het afwijken van het bestemmingsplan (de Beleidsregels) in acht te nemen.
3.3.6In artikel 10 van de Beleidsregels is onder meer bepaald dat, indien het gaat om andere dan kleinschalige bedrijfsmatige ontwikkelingen aan huis, per afzonderlijke aanvraag wordt beoordeeld of medewerking mogelijk is. In ieder geval moet worden voldaan aan de parkeernormen, alsmede aan de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken als gevolg van het gewijzigde gebruik.
3.3.7Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat er een parkeeronderzoek is uitgevoerd en dat uit dat onderzoek blijkt dat aan de parkeernorm van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening van de gemeente Middelburg (Bouwverordening) wordt voldaan. Volgens het college kunnen 8 parkeerplaatsen gerealiseerd worden op het binnenterrein, terwijl er voor de functies op de begane grond 6 parkeerplaatsen nodig zijn. Verder is er voldoende ruimte, omdat de meeste gasten lopend of per fiets komen, aldus het college.
Eisers bestrijden dat aan de parkeernorm van artikel 2.5.30 van de Bouwverordening wordt voldaan. Zij hebben erop gewezen dat het parkeeronderzoek niet meer behelst dan hetgeen is vervat in een brief van 30 januari 2012, die gestuurd is in een andere, onvergelijkbare procedure. Verder is opgemerkt dat niet naar het parkeren van fietsen is gekeken, alsmede dat de parkeerplaatsen niet feitelijk zijn gerealiseerd.
De rechtbank overweegt dat ter beoordeling voorligt of aan de parkeernorm wordt voldaan. Dat betekent niet dat de parkeerplaatsen reeds feitelijk gerealiseerd moeten zijn. De (gemeentelijke) parkeernorm beperkt zich tot het parkeren van auto’s. Het stallen van fietsen valt hier niet onder. De rechtbank overweegt verder dat de brief van 30 januari 2012 weliswaar ziet op een aanvraag voor de vestiging van studentenkamers die in de zomermaanden worden omgevormd naar hotelkamers, maar in die brief staat ook expliciet dat voor de functies op de begane grond wordt uitgegaan van een parkeernorm van 6 parkeerplaatsen en dat er 8 parkeerplaatsen zijn te realiseren op het binnenterrein. Eisers hebben niet aangetoond dat het college van een onjuiste parkeernorm is uitgegaan, noch dat dit aantal niet te realiseren is op het binnenterrein. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat aan de parkeernorm wordt voldaan.
3.3.8Volgens artikel 10 van de Beleidsregels geldt tevens de voorwaarde dat geen sprake mag zijn van een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken als gevolg van het gewijzigde gebruik.
Eisers hebben gesteld dat het plan zorgt voor overlast waardoor hun gebruiksmogelijkheden worden aangetast. Deze stelling heeft de rechtbank er niet van overtuigd dat door het gewijzigde gebruik de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden aangetast. De beleidsregels zijn dan ook voldoende in acht genomen.
3.3.9Vervolgens ligt de vraag voor of het college, de belangen van partijen afwegende, in redelijkheid medewerking heeft kunnen verlenen aan het bouwplan.
Het college is tot een volgende belangenafweging gekomen. Het pand aan de [adres]heeft lange tijd leeg gestaan. Volgens het college is het voor de buurt een goede ontwikkeling dat voor het pand een passende invulling is gekomen. Daarbij is meegewogen welke functies binnen de vigerende bestemming reeds zijn toegestaan, zoals een theater of een ziekenhuis. Het pand [adres] gaat onderdeel uitmaken van de (besloten) universiteit (University College Roosevelt; hierna: UCR) die in een aantal nabijgelegen gebouwen in de binnenstad is gehuisvest. Het pand zal een centrale ontmoetingsplaats zijn voor studenten, docenten en staf van de UCR. De bar/feestzaal in de kelder heeft een besloten karakter. De bar zal uitsluitend toegankelijk zijn voor leden van de studentenvereniging en de UCR. Volgens het college is hierdoor geen sprake van horeca als hoofdactiviteit en ook niet van een normaal draaiende “harde” horeca-inrichting als beschreven in het Horecabeleidsplan. De bar betreft een ondersteunende horeca-activiteit, een deel van het groter geheel dat de UCR is. Het college neemt daarbij ook de beperkte openingstijden in aanmerking. De openingstijden van de bar/feestzaal zijn beperkt tot 22.00 uur. Alleen op dinsdag- en donderdagavond is het sluitingsuur van de bar bepaald op 2.00 uur. Voorts zijn ter beperking van overlast voor omwonenden door het college voorschriften en beperkingen in de exploitatievergunning opgenomen. Daarnaast zijn de interne huis- en gedragsregels uit het bestuursreglement van de [naam derde partij2] aan de Drank- en Horecawetvergunning verbonden. Ook zijn in de aanvraag om de exploitatievergunning overlast beperkende maatregelen beschreven, waaronder het inzetten van een surveillanceteam, het toepassen van een sluissysteem en het instellen van een buurttelefoon. Volgens het college is met dit pakket aan voorschriften en maatregelen voldoende gewaarborgd dat de omwonenden geen onaanvaardbare overlast als gevolg van de bar/feestzaal te duchten zullen hebben. Het college heeft verder van belang geacht dat over de oude locatie aan de Bachtensteene geen klachten bekend waren en dat de Politie Zeeland een positief advies over de aanvraag heeft uitgebracht.
Indien de bar/feestzaal in de kelder wel als harde horeca gezien moet worden, dan is dat weliswaar in strijd met het Horecabeleidsplan, maar aanvaardbaar, omdat er geen onaanvaardbare overlast te verwachten is, aldus het college.
Eisers hebben aangevoerd dat er sprake is van harde horeca. Uit het Horecabeleidsplan volgt dat “drankverstrekkers” als harde horeca moeten worden aangemerkt. Een bar/feestzaal valt daar onder. In het Horecabeleidsplan wordt geen onderscheid gemaakt tussen een besloten of open karakter. Uit het Horecabeleidsplan volgt dat harde horeca zich rond de Vlasmarkt moet concentreren. De [adres]behoort ingevolge het Horecabeleidsplan tot het gebied “Overige centrum Middelburg”. Eisers delen niet het standpunt van het college dat het pand [adres] onderdeel gaat uitmaken van de UCR of haar onderwijsconcept. Het pand wordt gehuurd en geëxploiteerd door een studentenstichting. Het argument dat de bar slechts op twee dagen tot 2.00 uur open zal zijn, volgen eisers niet, omdat het juist midden in de werk/schoolweek valt en daardoor nog bezwaarlijker is dan een regulier café dat doorgaans vooral in het weekend open is. Volgens eisers zijn de voorgenomen overlast beperkende maatregelen niet voldoende om overlast uit te sluiten. Eisers vrezen waardedaling van hun panden door de aanwezigheid van de bar.
De rechtbank overweegt dat het college bij de beslissing omtrent de van het bestemmingsplan afwijkende omgevingsvergunning alle relevante belangen dient af te wegen, waarbij het naast het Horecabeleidsplan ook de belangen van de vergunninghouder, de omwonenden en de Roosevelt Academy en de studenten en gewogen moeten worden. De rechtbank overweegt dat het Horecabeleidsplan drie verschillende horecatypen onderscheidt, te weten: zachte horeca, harde horeca en nachtvergunningenbedrijven. De indeling in horecatypen is gebaseerd op de effecten die de horeca heeft op haar directe omgeving. Harde horeca is omschreven als “
horecabedrijven die zich uitsluitend of in hoofdzaak richten op het verstrekken van al dan niet alcoholische dranken voor gebruik ter plaatse en het ten gehore brengen van levende en/of mechanische muziek, met uitzondering van nachtvergunningbedrijven. Deze bedrijven sluiten doorgaans om 02.00 uur of eerder”. Gelet op deze omschrijving merkt de rechtbank de bar/feestzaal aan als harde horeca. Aangezien het college in het bestreden besluit I het standpunt huldigt dat de bar/feestzaal geen harde horeca is, leidt de rechtbank tot het oordeel dat dat besluit leidt aan een motiveringsgebrek.
De rechtbank is van oordeel dat dit motiveringsgebrek onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. De rechtbank overweegt hierbij dat het college zich subsidiair op het standpunt heeft gesteld dat – zelfs als moet worden aangenomen dat hier sprake is van harde horeca – de bar/feestzaal aanvaardbaar is, omdat het college niet verwacht dat onaanvaardbare overlast zal ontstaan. Over dit subsidiaire standpunt overweegt de rechtbank dat het feit dat de beoogde bar/feestzaal in strijd komt met in het Horecabeleidsplan neergelegde algemene ruimtelijk beleid, niet wegneemt dat het college in de concrete belangenafweging voor deze locatie reden kan zien om de bar/feestzaal hier toch toe te staan. De rechtbank acht hierbij van belang dat sprake is van een inrichting met een besloten karakter die een vaste groep bezoekers kent. Hierdoor is het eenvoudig om personen aan te spreken op hun gedrag, omdat bekend is wie eventuele overlast veroorzaken. Daarmee is de situatie (beter) beheersbaar. Bovendien kent de bar/feestzaal alleen op dinsdag- en donderdagavond een sluitingstijd van 2.00 uur, zijn er overlast beperkende maatregelen beschreven, waaronder het inzetten van een surveillanceteam, het toepassen van een sluissysteem en het instellen van een buurttelefoon. Met het college is de rechtbank van oordeel dat de aangekondigde overlastbeperkende maatregelen en de (beperkte) openingstijden de conclusie kunnen rechtvaardigen dat de overlast op zich niet onaanvaardbaar behoeft te zijn. Welke maatregelen daarbij precies nodig zijn, is onderwerp van regulering in het kader van de exploitatie- en Drank- en Horecawetvergunning. Nu mogelijke overlast niet onaanvaardbaar behoeft te zijn, acht de rechtbank de belangen van partijen afwegende het niet onredelijk dat gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. Van belang acht de rechtbank hierbij nog dat deze bestemming niet zodanig ver verwijderd is van de ingevolge de planvoorschriften van het bestemmingsplan reeds bestaande mogelijkheden, zoals een ziekenhuis, alsmede dat in het gebied een vermenging van functies is beoogd. Daargelaten de vraag of er verkeersoverlast en/of geluidsoverlast zal ontstaan als gevolg van het voorgestane gebruik, de rechtbank ziet hierin op voorhand onvoldoende grond om het gebruik van de afwijkingsbevoegdheid onredelijk te achten. De beroepen van eisers slagen op dit punt niet.