In deze zaak, uitgesproken op 28 mei 2014 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de aansprakelijkheid van de bestuurder van een BV centraal in het kader van de Invorderingswet 1990. De rechtbank behandelt de vraag of de bestuurder terecht aansprakelijk is gesteld voor de openstaande belastingschulden van de BV, die voortvloeien uit onjuiste aangiftes omzetbelasting. De BV had een boekenonderzoek ondergaan, waaruit bleek dat een werknemer veel fouten had gemaakt in de administratie, wat leidde tot te lage aangiftes. De rechtbank oordeelt dat het bestuur van de BV zijn controlerende taak onvoldoende heeft uitgevoerd, waardoor de naheffingsaanslag te wijten is aan grove schuld van de BV. Dit betekent dat de melding van betalingsonmacht, zoals bedoeld in artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990, niet succesvol kan zijn, omdat de naheffingsaanslag is opgelegd als gevolg van opzet of grove schuld.
De rechtbank wijst erop dat de bestuurder niet kan ontkomen aan zijn verantwoordelijkheid, ook al heeft hij zich beroepen op de fouten van een voormalig werknemer en de accountant. De rechtbank concludeert dat de BV zelf verantwoordelijk is voor de aangiften en dat de bestuurder niet kan aantonen dat hij niet aan zijn meldingsplicht heeft voldaan. De rechtbank verklaart het beroep van de bestuurder gegrond, maar vermindert de aansprakelijkstelling tot een lager bedrag, en veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van de bestuurder. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuurders om hun controlerende taken serieus te nemen en de gevolgen van grove schuld in het kader van belastingaanslagen.