Op 20 mei 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het verzoek was ingediend door drie verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsleden, in verband met de strafzaken met parketnummers 02-993099-06, 02-993100-06 en 02-993102-06. De verzoekers stelden dat hun verzoeken tot aanhouding van de zaken ten onrechte waren afgewezen, omdat de tenlasteleggingen waren gewijzigd en zij onvoldoende tijd hadden gekregen om de wijzigingen en aanvullende stukken te bestuderen.
De wrakingskamer overwoog dat de meervoudige strafkamer tijdig op de voorgestelde wijzigingen had gereageerd en dat de verzoekers geen verzoek om uitstel of aanhouding hadden ingediend vóór de zitting. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er alleen sprake kan zijn van wraking indien er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren.
De wrakingskamer concludeerde dat de afwijzing van de verzoeken om aanhouding en aanvulling van de dossiers niet als onbegrijpelijk kon worden aangemerkt en dat er geen schijn van partijdigheid was gewekt. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.