ECLI:NL:RBZWB:2014:3532

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
23 mei 2014
Zaaknummer
282149 HA RK 14-99
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek in strafzaken tegen verzoekers

Op 20 mei 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zitting houdende in de wrakingskamer, het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer afgewezen. Het verzoek was ingediend door drie verzoekers, vertegenwoordigd door hun raadsleden, in verband met de strafzaken met parketnummers 02-993099-06, 02-993100-06 en 02-993102-06. De verzoekers stelden dat hun verzoeken tot aanhouding van de zaken ten onrechte waren afgewezen, omdat de tenlasteleggingen waren gewijzigd en zij onvoldoende tijd hadden gekregen om de wijzigingen en aanvullende stukken te bestuderen.

De wrakingskamer overwoog dat de meervoudige strafkamer tijdig op de voorgestelde wijzigingen had gereageerd en dat de verzoekers geen verzoek om uitstel of aanhouding hadden ingediend vóór de zitting. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, en dat er alleen sprake kan zijn van wraking indien er uitzonderlijke omstandigheden zijn die zwaarwegende aanwijzingen voor vooringenomenheid opleveren.

De wrakingskamer concludeerde dat de afwijzing van de verzoeken om aanhouding en aanvulling van de dossiers niet als onbegrijpelijk kon worden aangemerkt en dat er geen schijn van partijdigheid was gewekt. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 282149 HA RK 14-99
Beslissing van 20 mei 2014 inzake het wrakingsverzoek, ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, van:
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats] aan [adres],
verzoeker 1,
raadsman: mr. Arts,
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats] aan [adres],
verzoeker 2,
raadsman: mr. Van Mierlo,
en
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats] aan [adres],
verzoeker 3,
raadsman: mr. Stoffels,
hierna tezamen: verzoekers.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de meervoudige strafkamer;
  • het wrakingsverzoek zoals dit blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van verzoekers bij de meervoudige strafkamer van 20 mei 2014 (hierna: de terechtzitting);
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van 20 mei 2014.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de meervoudige strafkamer, bestaande uit mrs. Kooijman, Schotanus en Van de Wetering (hierna: de meervoudige strafkamer) in de strafzaken tegen verzoekers, met parketnummers 02-993099-06, 02-993100-06 en 02-993102-06. De meervoudige strafkamer berust niet in het verzoek tot haar wraking.
2.2.
Verzoekers zijn niet in persoon verschenen. Wel zijn hun raadslieden, voornoemd, verschenen. Tevens is verschenen de Officier van Justitie mr. W. van Horen.

3.Motivering

Wrakingsgronden
3.1.
Verzoekers stellen dat hun verzoeken tot aanhouding van de zaken ten onrechte zijn afgewezen. Zij hebben er op gewezen dat de tenlasteleggingen zijn gewijzigd en dat zij de rechtbank in dit verband hebben verzocht de dossiers aan te vullen en hen voldoende tijd te geven om bedoelde wijziging en de aanvullende stukken te bestuderen en met hun raadslieden te bespreken. Verzoeker 2 verzoekt verder nog om aanhouding van de zaak omdat zijn raadsman daags voor de (straf)zitting een stuk van 265 pagina’s heeft ontvangen welk stuk, door de omvang daarvan, niet voor de zitting kon worden gelezen, laat staan met verzoeker 2 besproken.
Juridisch kader
3.2.
Gelet op artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.3.
Bij de beoordeling van een verzoek om wraking dient, volgens vaste jurisprudentie, voorop gesteld te worden dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Overwegingen
3.4.
De wrakingskamer stelt voorop dat het voornemen tot het wijzigen van de tenlasteleggingen bij brief van 8 mei 2014 aan de raadslieden van verzoekers is kenbaar gemaakt en dat de wijzigingen zijn doorgevoerd op basis van de reeds bekende stukken. Verzoekers noch hun raadslieden hebben voorafgaand aan de zitting van de meervoudige strafkamer van 20 mei 2014 gereageerd op de voorgestelde wijzigingen en zij hebben evenmin om uitstel of aanhouding verzocht.
Met betrekking tot de omvang van de (straf)dossiers is van belang dat de griffier van de meervoudige strafkamer, bij e-mailbericht van 16 mei 2014 aan de raadslieden van verzoekers heeft doorgegeven over welke dossiers en stukken de rechtbank beschikt en dat in dit bericht de mogelijkheid wordt geboden om de (straf)dossiers, indien gewenst, nog aan te vullen.
3.5.
Naar het oordeel van de wrakingskamer moeten het afwijzen van de verzoeken om aanhouding en om aanvulling van de dossiers worden aangemerkt als processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen kunnen alleen dan grond van wraking opleveren als die beslissingen zozeer onbegrijpelijk zijn, dat de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid zijn ingegeven. Daarvan is hier geen sprake. De wrakingskamer neemt daarbij het volgende in aanmerking.
3.6.
De voorgestelde wijzigingen van de tenlasteleggingen zijn tijdig aan de raadslieden van verzoekers doorgegeven en het had dan naar het oordeel van de wrakingskamer ook op hun weg gelegen een verzoek om uitstel of aanhouding vóór de zitting van de meervoudige strafkamer van 20 mei 2014 te doen.
3.7.
De wrakingskamer stelt vast dat de meervoudige strafkamer de dossiers gelet op hetgeen is weergegeven in 3.4, anders dan Mr. Arts kennelijk meent, niet heeft ingeperkt of willen inperken. Bovendien heeft de meervoudige kamer de verzoeken om stukken aan de dossiers toe te voegen niet afgewezen, doch heeft aan het alsnog toevoegen van stukken de voorwaarde verbonden dat de raadslieden specifiek aangeven om welke stukken het gaat. Naar het oordeel van de wrakingskamer is dit een redelijke eis, waarmee niet de schijn van partijdigheid wordt gewekt.
3.8.
Ten aanzien van de wrakingsgrond die alleen door verzoeker 2 is aangevoerd, dat zijn raadsman daags voor de zitting een stuk van 265 pagina’s heeft ontvangen en dat dit, door de omvang, niet voor de zitting kon worden gelezen, laat staan met verzoeker 2 besproken, overweegt de wrakingskamer als volgt.
3.9.
De wrakingskamer kan, op basis van het proces-verbaal van de terechtzitting van verzoekers en het verhandelde ter zitting van de wrakingskamer van 20 mei 2014 niet met zekerheid vaststellen of de beslissing van de meervoudige strafkamer om de zaak niet aan te houden in verband met het stuk van 265 pagina’s terecht is gebaseerd op de veronderstelling dat verzoeker 2 voor het deel van de tenlastelegging waar betreffend stuk op ziet, onder voorbehoud van hetgeen in raadkamer wordt beslist, zal worden vrijgesproken. Het had dan op de weg van mr. Van Mierlo gelegen om een en ander te verduidelijken. Naar het oordeel van de wrakingskamer brengt de beslissing om de zaak niet aan te houden, hoewel deze misschien op basis van een verkeerde veronderstelling is genomen, niet mee dat de schijn van onpartijdigheid wordt gewekt.
3.10.
De wrakingskamer verstaat dat de meervoudige strafkamer bij voortzetting van de zaak van verzoeker 2 dient te onderzoeken of en in hoeverre de in 3.9 genoemde veronderstelling juist was. Indien deze veronderstelling niet juist was, dan dient de meervoudige strafkamer (nogmaals) op betreffend verzoek om aanhouding te beslissen.

4.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gedaan op 20 mei 2014, door mr. Th. Peters, voorzitter, mr. D. van Kralingen en mr. F.P.J. Schoonen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.