ECLI:NL:RBZWB:2014:3501

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
AWB 13_7496
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget na beëindiging van zorg in natura

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 mei 2014, werd het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal gegrond verklaard. Eiser had beroep ingesteld tegen de stopzetting van de hulp bij huishouding per 19 juli 2013, die was gebaseerd op het argument dat de thuiszorginstellingen niet aan zijn eisen konden voldoen. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat eiser onredelijke eisen stelde aan de zorgverleners. Eiser had recht op huishoudelijke hulp en de rechtbank vond dat de beëindiging van de zorg in natura niet gerechtvaardigd was. Bovendien oordeelde de rechtbank dat er geen zwaarwegende bezwaren waren om een persoonsgebonden budget (pgb) te weigeren, ondanks de zorgen van het college over de financiële situatie van eiser. De rechtbank besloot zelf in de zaak te voorzien en kende een pgb toe aan eiser, met ingang van de datum van de uitspraak of de datum waarop eiser zorg inkoopt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/7496 WMO

uitspraak van 20 mei 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. M.P.J. Brouwers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal,verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 november 2013 (bestreden besluit) van het college inzake de stopzetting van de hulp bij huishouding per 19 juli 2013.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 13 mei 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Het college heeft eiser vanaf 22 september 2010 geïndiceerd voor hulp bij de huishouding. Eiser krijgt die hulp in natura.
Bij eiser zijn sinds 2010 drie verschillende thuiszorginstellingen werkzaam geweest. Thuiszorginstelling DAT heeft tot 23 maart 2011 zorg geleend.
Vervolgens is thuiszorginstelling TWB ingeschakeld. Vooraf zijn afspraken gemaakt. Bij brief van 15 april 2011 zijn deze afspraken aan eiser en TWB bevestigd. Deze zorg is per 20 april 2012 beëindigd.
Op 21 maart 2013 heeft er een gesprek tussen eiser, GGZ-adviseur [naam persoon] en de klantmanager plaatsgevonden. Aan eiser is meegedeeld dat hij als laatste nog gebruik kan maken van thuiszorg door T-Zorg. Er zal met een schone lei begonnen worden.
Bij besluit van 2 april 2013 is aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 4 april 2013 hulp krijgt van T-Zorg. Deze zorg is per 18 juli 2013 beëindigd.
Bij besluit van 1 augustus 2013 (primair besluit) heeft het college aan eiser meegedeeld dat er geen mogelijkheid meer is om eiser op deze wijze (lees: in natura) te compenseren omdat de thuiszorginstellingen waarmee het college een contract heeft, niet aan de eisen van eiser willen/kunnen voldoen.
Met het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
2.
Eiser heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij zich aan de gemaakte afspraken met de thuiszorginstellingen heeft gehouden. Eiser heeft de thuiszorgmedewerkers niet verbaal agressief of disrespectvol bejegend. Eiser heeft opgemerkt dat hij in [plaatsnaam] nooit problemen heeft gehad met de thuiszorg.
Hij heeft geen irreële eisen gesteld. Eisers klachten werden niet serieus genomen, waardoor de frustratie en onmacht bij hem opliep. Voor zover medewerkers van de thuiszorg problemen hadden met eiser, had het college meer inzet moeten tonen om een medewerker te vinden die wel aan de reële verwachtingen van eiser kon voldoen.
Eiser is nog steeds belemmerd bij het uitvoeren van de huishoudelijke werkzaamheden. Eiser heeft gesteld dat als zorg in natura niet mogelijk is, hij een persoonsgebonden budget (pgb) wil.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij niet verbaal agressief of disrespectvol is, heeft eiser een verklaring overgelegd van een thuiszorgmedewerker die bij hem heeft gewerkt van 12 mei 2009 tot en met 18 augustus 2009. Verder heeft eiser een verklaring van [naam persoon] overgelegd.
3.
In artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de WMO is bepaald dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen een huishouden te voeren.
In artikel 4, tweede lid, van de WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de WMO stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura. Met de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal (Verordening) heeft het college uitvoering gegeven aan deze bepaling.
In artikel 6, eerste lid, van de WMO is bepaald dat het college van burgemeester en wethouders personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze biedt tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar en toereikend persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan.
In artikel 4 van de Verordening is ten aanzien van voorzieningen in natura bepaald dat bij de verstrekking van een voorziening in natura de verkrijger gehouden is de voorwaarden in acht te nemen, die gelden op grond van de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die is gesloten tussen de leverancier en de aanvrager respectievelijk de gemeente en de aanvrager.
In artikel 8 van de Verordening is bepaald dat de door het college, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;
b. hulp bij het huishouden in natura;
c. een persoonsgebonden budget of een gelijkwaardige verstrekking te besteden aan hulp bij het huishouden.
In artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Verordening is bepaald dat het college een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien niet of niet langer wordt voldaan aan de verplichtingen gesteld bij of krachtens deze verordening.
In artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening is bepaald dat het college een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk kan intrekken indien de aanvrager tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.
In artikel 22 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Roosendaal is bepaald dat verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget niet plaatsvindt, indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, er de overtuiging bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget, vanwege een of meerdere medische en/of psycho- sociale contra-indicaties, gebleken misbruik of oneigenlijk gebruik.
4.
De rechtbank stelt ambtshalve vast dat in het bestreden besluit voor het eerst is besloten over het pgb. Nu hierover niet eerder een besluit is afgegeven, moet de beslissing op bezwaar voor zover deze ziet op de afwijzing van het pgb aangemerkt worden als een primair besluit. Zoals ter zitting met partijen is besproken zal de rechtbank uit proceseconomische overwegingen en gelet op de verwevenheid van het pgb met de zorg in natura, het beroep mede aanmerken als een rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Awb. De rechtbank zal dan ook een oordeel kunnen geven over de afwijzing van het pgb.
5.
Niet in geschil is dat eiser beperkt is en dat hij aangewezen is op huishoudelijke hulp. In geschil is of het college de zorg in natura heeft kunnen beëindigen en bij een bevestigende beantwoording hiervan of het college heeft kunnen weigeren een pgb te verstrekken.
6.
Aan de beëindiging van de zorg in natura heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser niet meer gecompenseerd kan worden omdat de thuiszorginstellingen waarmee het college een contract heeft, niet aan eisers eisen kunnen/willen voldoen. Eiser heeft ontkend dat hij irreële eisen heeft gesteld aan de medewerkers van de thuiszorg. Daarbij heeft eiser erop gewezen dat hij in[plaatsnaam] nooit problemen heeft gehad met de thuiszorg.
Gelet op de overgelegde verklaring van een medewerker van de thuiszorg uit [plaatsnaam] vindt de rechtbank het aannemelijk dat eiser in [plaatsnaam] geen problemen had met de thuiszorg. De rechtbank is echter van oordeel dat dit op zich niets zegt over de situatie in[plaatsnaam]
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de verklaringen van de in [plaatsnaam] werkzame thuiszorginstellingen. Deze verklaringen zijn alle afzonderlijk gegeven en komen in hoofdlijnen op hetzelfde neer, namelijk dat eiser meer van de thuiszorghulp eist dan de thuiszorghulp kan en wil leveren. Daarbij is het geschilpunt met name terug te brengen tot een verschil van inzicht over hoe de vloer van eiser moet worden schoongemaakt. De enkele ontkenning van de gegeven verklaringen door eiser vindt de rechtbank onvoldoende om te twijfelen aan deze verklaringen. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling dan ook uitgaan van de juistheid van de verklaringen van de thuiszorginstellingen.
Uit de verklaringen van de thuiszorginstellingen blijkt dat eiser zeer hoge eisen stelt aan de schoonmaakwerkzaamheden. Zoals ook ter zitting is gebleken verlangt eiser van de thuiszorghulp dat de vloer periodiek (zeer) intensief wordt schoongemaakt. De rechtbank is met het college van mening dat eisers eisen ten aanzien van de reiniging van zijn vloer het reguliere schoonmaakwerk te boven gaan. De thuiszorghulp heeft dan ook met recht kunnen weigeren om deze schoonmaakwerkzaamheden te verrichten.
Met de brief van 15 april 2011 zijn de met eiser gemaakte afspraken duidelijk uiteengezet. Een van die afspraken is dat de grote schoonmaak niet wordt uitgevoerd door de thuiszorginstelling. De rechtbank is van oordeel dat de manier waarop eiser zijn vloer schoongemaakt wil hebben, aangemerkt moet worden als een grote schoonmaak. Door keer op keer van de thuiszorghulpen te eisen dat ze deze grote schoonmaak doen, heeft eiser zich niet gehouden aan de met hem gemaakte afspraken. Hierdoor heeft hij veroorzaakt dat de thuiszorghulpen niet meer bij hem willen komen werken. Dat de hulpen bevooroordeeld waren en eiser daardoor geen eerlijke kans heeft gekregen, volgt niet uit de stukken. Het enkele gegeven dat de hulpen voor aanvang van de werkzaamheden op de hoogte zijn gebracht van de afspraken die zijn gemaakt met eiser en dat er gesproken is over de redenen waarom de vorige thuiszorginstelling geen hulp meer aan eiser levert, brengt niet met zich dat er sprake is van vooringenomenheid. Juist omdat er al eerder problemen waren, was het ook in eisers belang dat de gemaakte afspraken duidelijk waren en dat zowel hij als de hulp wist wat er van hen verwacht werd. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij geen eerlijke kans heeft gehad.
Met de brief van 21 maart 2013 heeft eiser nog een laatste kans gekregen om gebruik te maken van zorg in natura. Nu eiser zich, ondanks deze duidelijke waarschuwing, niet heeft gehouden aan de gemaakte afspraken, is de rechtbank van oordeel dat het college de zorg in natura heeft kunnen beëindigen.
7.
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het college heeft kunnen weigeren een pgb te verstrekken. Aan de weigering heeft het college ten grondslag gelegd dat er overwegende bezwaren zijn om een pgb te verstrekken.
De rechtbank stelt voorop dat het college in beginsel de plicht heeft om eiser te compenseren. Nu de levering van zorg in natura niet mogelijk is, is de rechtbank van oordeel dat er zeer zwaarwegende bedenkingen moeten zijn voordat een pgb kan worden geweigerd.
Het college heeft aangevoerd dat eisers schulden aan de verlening van een pgb in de weg staan. Daarbij heeft het college het niet onaannemelijk gevonden dat eiser nieuwe schulden zal aangaan en dat hij ook bij een andere zorgverlener problemen zal krijgen. Hierin ziet het college overwegende bezwaren tegen het verstrekken van een pgb.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser dusdanige schulden heeft dat beslaglegging een reëel risico is. Ter zitting is gebleken dat eiser een periode begeleid is door Traverse en dat hij inmiddels voor zijn schulden een betalingsregeling heeft getroffen. Inzake de schuld bij ISD Brabantse Wal heeft eiser ter zitting gesteld dat er een (hoger)beroepsprocedure loopt en dat in afwachting van de procedure de invordering is stopgezet. Verder heeft eiser ter zitting gesteld dat de schuld aan het energiebedrijf inmiddels helemaal is terugbetaald en dat er verder alleen een schuld resteert bij de gemeente Roosendaal van ongeveer € 300,--. Het college heeft niet gesteld dat er meer of andere schulden zouden zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de schulden van eiser geen belemmering zijn om een pgb te verstrekken. De vrees van het college dat eiser meer schulden zal aangaan is speculatief en niet nader gemotiveerd. De rechtbank zal daaraan dan ook voorbij gaan.
Hoewel niet uitgesloten is dat eiser met een andere zorgverlener ook problemen krijgt, vindt de rechtbank dit onvoldoende reden om aan eiser geen pgb te verstrekken. Het college kan periodiek bij eiser navragen wat de stand van zaken is en kan eventueel binnen redelijke grenzen nadere voorwaarden stellen waaronder het pgb verstrekt wordt. Zo zou het college bijvoorbeeld het pgb pas betaalbaar kunnen stellen nadat eiser een verklaring of factuur heeft overgelegd waaruit blijkt dat er zorg is of wordt verleend.
Zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de door het college aangevoerde bezwaren, ook in onderling verband bezien, geen beletsel vormen om een pgb te verstrekken. De rechtbank is ook anderszins niet gebleken van bezwaren om een pgb te verstrekken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college ten onrechte heeft geweigerd een pgb te verstrekken.
Om de procedure niet langer te laten duren dan noodzakelijk is, zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien en bepalen dat een pgb zal worden verstrekt. Zoals ter zitting al besproken is het niet mogelijk om met terugwerkende kracht zorg in te kopen, zodat het pgb pas verstrekt kan worden met ingang van de datum van verzending van deze uitspraak, mits eiser op dat moment ook al zorg in de vorm van hulp bij huishouding heeft ingekocht. Voor zover daarvan nog geen sprake is, zal het pgb pas kunnen ingaan op het moment dat eiser die zorg inkoopt. Eiser zal het college daarvan op de hoogte moeten stellen.
8.
Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover daarbij is geweigerd een pgb toe te kennen. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat een pgb toegekend wordt.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij is geweigerd een pgb toe te kennen;
  • bepaalt dat aan eiser een pgb wordt toegekend met ingang van de datum van verzending van deze uitspraak of, als dit later is, met ingang van de datum dat eiser zorg in de vorm van hulp bij huishouding heeft ingekocht;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dat is vernietigd;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 44,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.