ECLI:NL:RBZWB:2014:3371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
21 mei 2014
Zaaknummer
AWB 13_5696
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regeling nadeelcompensatie en niet-ontvankelijkverklaring van bezwaar door Gedeputeerde Staten van Zeeland

Op 14 mei 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland als verweerder en een eiseres, vertegenwoordigd door mr. K.M. Moeliker. De eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2013, waarin haar bezwaar niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 28 februari 2014 in Middelburg gehouden. Eiseres stelde dat de afsluiting van de [adres1] door het Waterschap Scheldestromen haar schade had berokkend, waarvoor zij een beroep deed op de Regeling nadeelcompensatie. Eiseres had eerder, op 8 september 2003, verweerder aansprakelijk gesteld voor omrijschade, maar haar verzoek om schadevergoeding werd bij besluit van 9 mei 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.

In 2013 heeft eiseres opnieuw contact opgenomen met verweerder, waarbij zij verzocht om het besluit van 9 mei 2006 in te trekken. Verweerder heeft dit verzoek niet ingewilligd en het bezwaar van eiseres tegen de brief van 27 maart 2013, waarin verweerder zijn standpunt herhaalde, niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres voerde aan dat de brief van 27 maart 2013 een besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder niet had bestreden dat haar brief van 14 maart 2013 een aanvraag was.

De rechtbank oordeelde dat de brief van 14 maart 2013 inderdaad als een aanvraag moest worden beschouwd en dat de brief van 27 maart 2013 geen besluit was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2014, en er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/5696 BELEI

uitspraak van 14 mei 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. K.M. Moeliker,
en

de Gedeputeerde Staten van de provincie Zeeland, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2013 van verweerder (bestreden besluit) inzake de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 28 februari 2014. Namens eiseres is verschenen [naam persoon1], bestuurder van eiseres, bijgestaan door gemachtigde
mr. Moeliker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam gemachtigde].
Na de zitting heeft de rechtbank de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1.
Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Met ingang van 14 maart 2003 is de [adres1] afgesloten voor het verkeer. De feitelijke afsluiting is door het Waterschap Scheldestromen gedaan. Die afsluiting heeft voor eiseres tot gevolg gehad dat zij met haar voertuigen geen gebruik meer kon maken van de voor haar kortste route naar het [naam gebied] via [adres1]
.
Bij brief van 8 september 2003 heeft eiseres verweerder aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden omrijschade en in verband daarmee een beroep gedaan op de Regeling nadeelcompensatie.
Bij besluit van 9 mei 2006 heeft verweerder dat verzoek om schadevergoeding van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is het standpunt ingenomen dat de Regeling nadeelcompensatie verkeers- en vervoersvoorzieningen provincie Zeeland 2000 niet van toepassing is, omdat de afsluiting van de [adres1] niet het gevolg is van feitelijk handelen van de provincie en/of van besluitvorming van zijn kant. Tegen dit besluit heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Naar aanleiding van een verzoek van eiseres van 29 november 2011 om alsnog op haar verzoek om nadeelcompensatie te beslissen, heeft verweerder bij besluit van 22 december 2011 aan eiseres meegedeeld dat het verzoek om nadeelcompensatie in behandeling is genomen op grond van de eigen nadeelcompensatieregeling en dat dit verzoek bij besluit van 9 mei 2006 niet-ontvankelijk is verklaard. Er is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden van bezwaar en beroep, zodat dit besluit rechtens onaantastbaar is. Bijzondere feiten of omstandigheden waardoor de formele rechtskracht zou moeten worden doorbroken zijn volgens verweerder niet aangevoerd.
Het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit op bezwaar van
3 juli 2012 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres geen rechtsmiddelen aangewend.
Bij brief van 14 maart 2013 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat zij heeft geconstateerd dat de door haar geleden omrijschade is veroorzaakt door een door verweerder op 10 juli 2001 genomen Verkeersbesluit. Volgens eiseres brengt dit met zich dat het besluit van verweerder van 9 mei 2006 niet langer te handhaven is, aangezien dit besluit op valse, althans onjuiste, gronden berust. Eiseres verzoekt in de eerste plaats om de civielrechtelijke onrechtmatigheid van het besluit van 9 mei 2006 te erkennen, het besluit in te trekken en opnieuw dan wel alsnog te beslissen op haar aanvraag van 8 september 2003. Subsidiair verzoekt eiseres om op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) terug te komen op het besluit van 9 mei 2006 op grond van nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft mr. [naam gemachtigde] eiseres meegedeeld dat verweerder zijn besluit van 9 mei 2006 niet zal intrekken. Daarbij heeft mr. [naam gemachtigde] er onder meer op gewezen dat verweerder van mening blijft dat het besluit van 9 mei 2006 rechtmatig is, zowel wat betreft de inhoud als wat betreft de wijze van totstandkoming.
Hiertegen heeft eiseres bezwaar gemaakt. Zij heeft haar bezwaar nader toegelicht tijdens een hoorzitting van de Commissie bezwaarschriften van de provincie Zeeland, waarna deze commissie advies aan verweerder heeft uitgebracht.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is overwogen is dat de brief van 27 maart 2013 geen besluit bevat waartegen bezwaar kan worden gemaakt. Enerzijds richt het bezwaar zich niet tegen een namens het bevoegd gezag genomen en ondertekend besluit. Anderzijds is die brief niet op rechtsgevolg gericht. Daarnaast is verweerder van mening dat een standpunt, zoals verwoord door mr. [naam gemachtigde], dat het besluit van 9 mei 2006 niet wordt herzien, slechts het herhalen is van het eerder op 22 december 2011 genomen besluit, hetgeen niet opnieuw een besluit oplevert.
2.
Eiseres voert in beroep, samengevat, aan dat nu verweerder niet heeft bestreden dat haar brief van 14 maart 2013 een aanvraag in de zin van de Awb is, de brief van 27 maart 2013, waarbij negatief is beslist op haar aanvraag, een op rechtsgevolg gericht besluit in de zin van de Awb is en niet slechts een mededeling. Weliswaar heeft uitsluitend mr. [naam gemachtigde] die brief ondertekend, echter blijkens de tekst heeft hij dat namens verweerder gedaan. Eiseres heeft er dan ook op kunnen en mogen vertrouwen dat die brief de bekendmaking bevat van een besluit. Tevens voert eiseres aan dat die brief niet is te beschouwen als het herhalen van een eerder besluit. Eiseres heeft op 14 maart 2013 een nieuwe aanvraag ingediend die van een geheel andere orde en inhoud is dan haar eerdere aanvraag van
8 september 2003. Voor zover verweerder zich heeft beroepen op de besluiten van
22 december 2011 en 3 juli 2012, voert eiseres aan dat verweerders besluit van 3 juli 2012 niet aan het indienen van haar aanvraag van 14 maart 2013 in de weg stond. Bovendien had de aanvraag van 29 november 2011, waarop verweerder heeft gereageerd bij het besluit van
22 december 2011, een geheel andere inhoud en strekking. In deze aanvraag werd namelijk niet verzocht om het besluit van 9 mei 2006 in te trekken of te herroepen, maar om een nieuw besluit te nemen op haar aanvraag van 8 september 2003.
3.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder beschikking wordt verstaan: een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
4.
Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 7:1 van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit in de zin van de Awb bezwaar aantekenen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Verweerder heeft eiseres niet in haar bezwaar ontvangen. Daartoe heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de brief van 27 maart 2013 niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Naar het oordeel van de rechtbank dient de brief van eiseres van 14 maart 2013, voor zover die relevant is voor de bestuursrechtelijke procedure, te worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en meer specifiek een verzoek als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Eiseres verzoekt verweerder in die brief immers expliciet om het besluit van 9 mei 2006 in te trekken en opnieuw dan wel alsnog te beslissen op haar aanvraag van 8 september 2003, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank moet worden uitgelegd als een verzoek om terug te komen op het besluit van 9 mei 2006.
Uit de bewoordingen van de brief van 27 maart 2013 is de rechtbank genoegzaam gebleken dat mr. [naam gemachtigde] die namens een gedeputeerde van verweerder heeft geschreven. Ter zitting heeft mr. [naam gemachtigde] desgevraagd verklaard dat er naar aanleiding van het verzoek van eiseres van 14 maart 2013 contact is geweest tussen hem en een gedeputeerde van verweerder. Deze gedeputeerde heeft toen aan mr. [naam gemachtigde] medegedeeld dat hij in reactie op dat verzoek persisteerde bij het besluit van verweerder van 9 mei 2006. Vervolgens heeft mr. [naam gemachtigde] deze mededeling middels de voornoemde brief van 27 maart 2013 aan eiseres doorgegeven.
Voorts heeft mr. [naam gemachtigde] desgevraagd ter zitting verklaard dat verweerder zelf geen besluit heeft genomen op het verzoek van eiseres 14 maart 2013. Daarom is er ook geen sprake van een besluitenlijst van verweerder waarin melding wordt gedaan van een zodanige beslissing.
Uit de voorgaande mededelingen van mr. [naam gemachtigde] concludeert de rechtbank dat verweerder dient te worden gevolgd in zijn standpunt dat door hem geen beslissing is genomen op het verzoek van eiseres van 14 maart 2013 en ook dat de voornoemde brief van mr. [naam gemachtigde] niet kan worden aangemerkt als een bekendmaking van zo’n besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiseres dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.
Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, rechter, in aanwezigheid van
mr. Y.E.M. Aarts-Snatersen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
14 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.