ECLI:NL:RBZWB:2014:337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2014
Publicatiedatum
27 januari 2014
Zaaknummer
STR-12_715430
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op dochter met mes

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 24 december 2012 zijn dochter in Terneuzen met een mes heeft aangevallen, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2014 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van poging tot moord en poging tot doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn dochter met voorbedachten rade heeft aangevallen, wat blijkt uit zijn eerdere sms-berichten waarin hij haar waarschuwde. De feiten zijn als volgt: het slachtoffer heeft verklaard dat de verdachte haar in zijn woning met een mes heeft gestoken, waarbij zij meerdere verwondingen opliep. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door forensisch bewijs. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij zich weinig kan herinneren van het incident, maar dat hij zich verraden voelde door zijn dochter. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, en dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden door de aanval.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 12/715430-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 januari 2014
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Middelburg, locatie Torentijd, Torentijdweg 1, 4337 PE Middelburg,
raadsman mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 januari 2014, waarbij de officier van justitie mr. Suijkerbuijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 24 december 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een mes in het gezicht
en/of de/een pols(en) en/of hand(en) en/of de buikstreek heeft gestoken en/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht
kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 24 december 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] met een mes
in het gezicht en/of de/een pols(en) en/of hand(en) en/of de buikstreek heeft
gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet
mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 24 december 2012 te Terneuzen aan een persoon genaamd [slachtoffer]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (enig blijvend
littekenwee
sf
sel in het aangezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk
meermalen, althans eenmaal, met een mes in het gezicht te steken/snijden;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
en voor zover ook terzake het onder 1 meer subsidiair telastgelegde een
veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 24 december 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen,
althans eenmaal, die [slachtoffer] met een mes in het gezicht en/of de/een
pols(en) en/of hand(en) en/of de buikstreek heeft gestoken en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Verbeterde lezing van de tenlastelegging
De rechtbank heeft de tenlastelegging verbeterd gelezen zoals hierboven - cursief - is aangegeven. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn dochter op
24 december 2012 onverhoeds heeft aangevallen met een mes en dat hij met dit mes meerdere malen op haar heeft ingestoken. Hij baseert zich daarbij op de verklaring van het slachtoffer, die op hem invoelbaar en authentiek overkomt, en die bovendien op details wordt ondersteund door uitkomsten van het forensisch onderzoek in de woning. Door aldus te handelen heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans voor lief genomen dat hij door ongecontroleerd op zijn dochter in te steken, haar dodelijk had kunnen verwonden. Verdachte had dan ook het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer. Hij verwijst voor wat betreft dit element van de tenlastelegging naar het rapport dat is opgesteld door een forensisch arts van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI).
De handelingen van verdachte zijn juridisch te kwalificeren als poging tot moord omdat verdachte op meerdere korte momenten de gelegenheid heeft gehad zich te beraden op zijn vervolgstappen. Hij bevond zich niet in een zodanige gemoedstoestand dat hij niet langer tot rationele gedachten in staat was. Er is in juridische zin sprake van voorbedachten rade.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair ten laste gelegde poging tot moord nu verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en er voor verdachte geen rustig moment was om zich te beraden. Dat sprake zou zijn geweest van voorbedachten rade blijkt ook niet uit de bewijsmiddelen. Bovendien heeft alles zich in een korte tijdspanne afgespeeld.
Ook de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag kan niet wettig en overtuigend bewezen worden. Verdachte heeft door met het mes te steken op de wijze zoals blijkt uit de verklaringen, niet het risico genomen of aanvaard dat hierdoor vitale lichaamsdelen zouden beschadigen en wel zodanig dat het steken met het mes het slachtoffer dodelijk zou hebben verwond dan wel zou hebben kunnen verwonden. Hij wijst daarbij op de letselbeschrijving waaruit niet blijkt van een reëel gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Tot slot stelt de verdediging zich op het standpunt dat ook geen sprake is van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, nu het dossier geen uitsluitsel biedt of er sprake is van een blijvend litteken in het gezicht van het slachtoffer. Indien het slachtoffer een litteken overhoudt aan het handelen van verdachte is de vraag of dit kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. Onder verwijzing naar jurisprudentie stelt de verdediging dat een litteken op zich geen letsel is, maar een overblijvend teken van letsel. Bovendien blijkt uit de letselbeschrijving dat sprake is van oppervlakkige verwondingen, zodat om die reden al geen sprake is van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging concludeert tot bewezenverklaring van de meest subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op 24 december 2012 omstreeks 17.08 uur meldt [slachtoffer] (verder: het slachtoffer) bij de politie dat ze kort daarvoor door haar vader (verder: verdachte) in diens woning is gestoken en dat hij zich van het leven zou beroven. Verdachte wordt door ter plaatse gegane verbalisanten in zijn woning aangetroffen met een (slag)aderlijke bloeding aan zijn linkerarm en wordt overgebracht naar het ziekenhuis voor medische zorg.
Het slachtoffer heeft op 24 december 2012 aangifte gedaan tegen verdachte. Zij heeft het volgende verklaard. Verdachte is op [geboortedag] jarig. Het slachtoffer heeft een paar dagen daarvoor tegen hem gezegd dat zij overdag bij hem zou langs komen maar dat zij ’s avonds niet kon blijven. Vervolgens heeft verdachte tegen haar gezegd dat hij haar in dat geval helemaal niet meer wilde zien en dat zij de sleutel van zijn woning in de brievenbus moest gooien. Het slachtoffer heeft dit op 23 december 2012 gedaan. Verdachte is haar vanaf dat moment gaan bellen en sms-berichten gaan sturen. Hij heeft haar onder andere op
23 december 2012 een sms-bericht gestuurd inhoudende ‘Je krijgt hier spijt van [slachtoffer]’ [1] . Nadat verdachte op 24 december 2012 bij het slachtoffer aan de deur was geweest en er niet open werd gedaan heeft hij het slachtoffer gebeld en haar verwijten gemaakt. Daarna heeft hij haar huilend gevraagd of hij zijn cadeau nog kreeg. Het slachtoffer is die dag omstreeks 16.50 uur naar de woning van verdachte aan de [adres] te [woonplaats] gegaan [2] . Verdachte deed de deur open, het slachtoffer feliciteerde hem en gaf hem zijn cadeau. Verdachte is voor haar uit de woning ingelopen richting de keuken en zei al die tijd niets. [3] Het slachtoffer is achter hem aangelopen [4] . Toen hij zich omdraaide, had hij een koude blik in zijn ogen. Zij hoorde hem zeggen ‘ik had je nog gewaarschuwd [slachtoffer]’. Zij zag dat hij een mes vast had. Het slachtoffer vroeg ‘waarvoor dan’ waarna verdachte het mes hief. [5] Het slachtoffer is achteruit richting de voordeur gelopen. Zij hoorde verdachte een aantal keren zeggen ‘[slachtoffer], ik heb je nog gewaarschuwd, nu ga je er aan’. Zij wilde de voordeur open doen, maar verdachte hield haar tegen door haar in een hoek te duwen. Hij stak haar vervolgens door haar jas heen in haar buik. Verdachte zei ‘je wilde niet luisteren [slachtoffer], kijk nu wat je me hebt aangedaan’. Zij voelde druk in haar mond van het mes en voelde vervolgens bloed over haar wang en langs haar kin. Nadat het slachtoffer in haar mond is gestoken, heeft zij geprobeerd 112 te bellen. Verdachte heeft haar telefoon afgepakt, de telefoon op de grond gegooid en geprobeerd deze kapot te stampen. Tijdens de worsteling heeft verdachte een aantal keren geroepen ‘je gaat er aan’. [6] Het slachtoffer heeft de aanval proberen af te weren met haar handen, waardoor zij ook aan een hand en pols gewond is geraakt [7] . Op enig moment heeft het slachtoffer kans gezien de woning te verlaten.
De verklaring van het slachtoffer wordt op belangrijke punten ondersteund door de uitkomsten van het forensisch technisch onderzoek in de woning van verdachte. [8]
Uit de letselbeschrijving van 24 december 2013 blijkt dat het slachtoffer een wond aan de linker mondhoek alsook op de rugzijde van haar pols had, die beide gehecht moesten worden, een wond in de keelholte, een snijwond aan de rechterduim, en dat zij ook in de buikstreek was geraakt [9] . Uit de letselbeschrijving van 23 april 2013 blijkt dat de letsels, gelet op de gebeurtenis, tot ernstiger gevolgen hadden kunnen leiden, bijvoorbeeld fors uitwendig bloedverlies of ernstig(er) inwendig letsel [10] .
Het slachtoffer heeft verder verklaard dat het sinds de zomer van 2012 niet goed gaat tussen verdachte en haar. Zij wilde toen psychologische hulp vragen maar verdachte wilde niet dat zij van buitenaf beïnvloed zou worden. Zij moest toen kiezen tussen verdachte en de psycholoog. Verdachte bleef er over bezig dat zij haar excuses moest aanbieden, maar omdat zij vond dat ze niets fout had gedaan, heeft ze dat niet gedaan. Het slachtoffer beschrijft verdachte als een geval apart: een depressieve man die geen contact heeft met de buitenwereld. De laatste twee maanden voorafgaand aan 24 december 2012 werd verdachte steeds stiller en liet hij merken dat hij het er niet mee eens was dat zij haar excuses niet aanbood. Hij zei tegen haar dat hij zich door haar en de buitenwereld tekort gedaan voelde. [11]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich weinig tot niets kan herinneren van het incident. Bij de politie heeft hij op 26 december 2012 verklaard dat zijn band met het slachtoffer sinds anderhalf jaar minder was. Hij was erg geschrokken toen zij het jaar ervoor aan gaf op zichzelf te willen gaan wonen. Hij zag dit als verraad, in zijn ogen kwam het over alsof ze het bij hem niet goed had.
Over de gebeurtenis op 24 december 2012 heeft hij op 26 december 2012 bij de politie het volgende verklaard. Hij voelde zich die dag heel erg alleen. Hij had een conflict gehad met het slachtoffer omdat hij er van uit ging dat ze ’s avonds op zijn verjaardag zou zijn, maar zij had te kennen gegeven alleen ’s middags te komen. Verdachte voelde zich al vijf maanden verraden door het slachtoffer. Hij snapte niet dat zij vond dat hij negatief was en werd hier boos van. Op 24 december 2012 was zij ook heel afstandelijk, waardoor hij nog meer flipte. Omstreeks 17.00 uur kwam het slachtoffer bij hem aan de deur en in de gang gaf zij hem haar cadeau. Verdachte is naar de keuken gelopen en heeft een mes van het aanrecht gepakt. Hij gelooft dat hij heeft geroepen dat hij het slachtoffer zou vermoorden maar weet dit niet meer precies. Hij heeft in de keuken gevochten met het slachtoffer en denkt haar toen met het mes in het gezicht te hebben gestoken. Vervolgens heeft hij haar ook in de gang nog gestoken. Het slachtoffer wilde vluchten maar hij heeft haar tegengehouden. [12] Hij zat helemaal klem op 24 december 2012 en was van plan het slachtoffer van het leven te beroven, hoewel hij dit eigenlijk niet wilde [13] . Tijdens zijn verhoor bij de politie op 6 februari 2013 weet hij het niet meer precies.
Het (voorwaardelijk) opzetDe rechtbank leidt uit de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden af dat verdachte het slachtoffer met een mes heeft gestoken in haar gezicht, pols, hand en buikstreek. Aan verdachte is primair ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord en subsidiair poging tot doodslag. Voor voorwaardelijk opzet is voldoende dat de kans op overlijden aanmerkelijk was, dat verdachte wist dat de kans aanmerkelijk was en dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de dood van het slachtoffer zou kunnen intreden. Daarbij zijn van belang de omstandigheden waaronder de handelingen hebben plaatsgevonden alsmede de aard van de gedragingen. Verdachte heeft verklaard dat hij een mes heeft gepakt en dat hij daarmee het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank leidt uit het feit dat hij daarbij een aantal keer riep dat het slachtoffer er aan ging af dat hij opzettelijk heeft ingestoken op het slachtoffer. Bovendien heeft hij met kracht gestoken aangezien het mes is afgebroken [14] . Naar algemene ervaringsregels is de kans aanmerkelijk dat iemand komt te overlijden, indien er meerdere keren ongecontroleerd en in boosheid met kracht een mes op hem of haar wordt ingestoken, zoals verdachte heeft gedaan. Dit is zeker het geval als wordt gestoken op plaatsen van het lichaam waar zich vitale lichaamsfuncties bevinden. Dat het overlijden ook bij het slachtoffer tot de reële mogelijkheden behoorde blijkt uit het rapport van een forensisch deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 november 2013. In het rapport is weergegeven wat de mogelijk - in sommige gevallen levensbedreigende - effecten hadden kunnen zijn van handelingen zoals door verdachte gepleegd [15] .
Gelet op het vorenstaande en op de hiervoor door de rechtbank vastgestelde feiten is de rechtbank van oordeel dat de kans op overlijden van het slachtoffer aanmerkelijk was, dat verdachte, gelet op de aard van de gedragingen, wist dat de kans aanmerkelijk was en dat hij deze kans heeft aanvaard. Hij heeft zich aldus willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zijn handelingen tot de dood van het slachtoffer zouden kunnen leiden. Hiermee staat vast dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Poging moord of poging doodslag?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een poging tot moord of van een poging tot doodslag. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachten rade is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt als volgt. Verdachte heeft een aantal dagen voorafgaand aan het incident een sms-bericht naar het slachtoffer gestuurd met als inhoud ‘je krijgt hier spijt van [slachtoffer]’. Verdachte heeft daarover onder meer ter zitting verklaard dat hij dacht dat het slecht met hem zou gaan en dat als hij bijvoorbeeld dood zou gaan het slachtoffer zich daarover schuldig zou voelen. Hoewel het zo lijkt is het incident op 24 december 2012 niet met voorbedachte rade gepleegd, aldus verdachte. Gelet op de voorgeschiedenis, het incident op
24 december 2012 en de verklaring van verdachte bij de politie twee dagen na het incident dat hij het slachtoffer wilde doden acht de rechtbank de verklaring van verdachte niet aannemelijk.
Uit de verklaringen van het slachtoffer en verdachte blijkt dat verdachte op diverse momenten de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen besluit en dat zijn handelen geen gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Die tijd bestond in ieder geval ten tijde van het pakken van het mes, op het moment dat hij met het mes in zijn hand op het slachtoffer afliep en ook later nog toen hij - op het moment dat zij uit de woning wilde vluchten - haar dit belette. Verdachte heeft aldus de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot moord op zijn dochter, zoals hierna bewezen verklaard.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks24 december 2012 te Terneuzen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer]
van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig
overleg, meermalen
, althans eenmaal,die [slachtoffer] met een mes in het gezicht
en
/ofde
/eenpols
(en)en
/ofhand
(en)en
/ofde buikstreek heeft gestoken en
/of
gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats is. Verdachte heeft zijn dochter willen ombrengen door haar met een mes te steken. De aanval vond plaats in de woning van verdachte, wat tot kort voor het incident ook de woning van het slachtoffer was, een plaats derhalve waar zij zich veilig zou moeten kunnen voelen. Door aldus te handelen heeft verdachte het slachtoffer in een angstaanjagende situatie gebracht en haar lichamelijke integriteit in ernstige mate geschonden. Uit haar verklaring bij de politie en ook uit haar schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat zij niet alleen fysieke littekens heeft overgehouden aan het incident maar ook littekens op haar ziel. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk. Hij vordert een proeftijd op te leggen voor de duur van drie jaar, aangezien ernstig rekening dient te worden gehouden met het feit dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Voorts vordert hij aan het voorwaardelijk deel van de straf als bijzondere voorwaarden te koppelen een verplicht reclasseringstoezicht, een contactverbod met het slachtoffer, haar zus [naam] en hun moeder, [naam] en de verplichting om zich na het uitzitten van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf klinisch te laten opnemen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling voor een periode van maximaal twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Uit de rapportage van het Pieter Baan Centrum (verder: PBC) volgt dat bij verdachte sprake is van een ernstig depressieve stoornis die structureel is en zich manifesteerde kort voor het incident op 24 december 2012. Verdachte wordt hiervoor sinds september 2013 behandeld met medicijnen en deze behandeling is probaat. In relatie tot een behandeling voor depressiviteit wordt de kans op herhaling op korte en middellange termijn als laag ingeschat. Gelet hierop is de verdediging van mening dat een behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek of afdeling een veel te heftige maatregel is, waar verdachte ook geen heil in ziet. De rapporteurs zijn ook niet dwingend in hun conclusie. De verdediging concludeert dat een stabiele bescherming voldoende wordt geboden door een behandeling in forensisch ambulante zorg. Verdachte zal hier zijn medewerking aan verlenen. De verdediging verzoekt verdachte te veroordelen tot een dusdanige onvoorwaardelijke gevangenisstraf dat hij op de datum van de uitspraak in vrijheid wordt gesteld. Op die wijze kan hij de contacten met zijn zussen, zijn uitkering, zijn woning en sociale contacten behouden. Zij acht een gevangenisstraf van 21 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk een passende straf. Aan het voorwaardelijke deel kan dan als bijzondere voorwaarde een ambulante forensische behandeling worden gekoppeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag welke straf of maatregel aan verdachte moet worden opgelegd houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn dochter, die bij hem op bezoek kwam voor zijn verjaardag, onverhoeds aangevallen met een mes, omdat hij zich door haar in de steek gelaten voelde. Hij heeft haar daarbij meerdere malen in haar gezicht en lichaam gestoken en gesneden. Toen zij trachtte te vluchten heeft hij haar dat belet. Dat zijn dochter de aanval heeft overleefd is uitsluitend te danken aan de toevallige omstandigheid dat bij het steken en snijden geen vitale structuren of organen zijn geraakt, mede doordat het slachtoffer een dikke jas en een vest droeg en zij zich verweerde en dus niet aan het handelen van verdachte. Immers, verdachte heeft ongecontroleerd en met kracht gestoken en gesneden in de richting van het slachtoffer en haar daarbij ook geraakt. Het bewezenverklaarde feit heeft zich afgespeeld in de woning van verdachte, die tot kort voor het incident ook de woning van het slachtoffer was. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij het slachtoffer op een plaats waar zij zich bij uitstek veilig mocht voelen heeft aangevallen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als onderhavige nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Ook in onderhavige zaak valt te verwachten dat het slachtoffer nog geruime tijd met de nadelige gevolgen van deze ernstig traumatiserende gebeurtenis zal worden geconfronteerd, te meer nu haar eigen vader haar heeft geprobeerd te vermoorden, en zij nog dagelijks met de gevolgen daarvan wordt geconfronteerd, niet alleen psychisch, maar ook door een ontsierend litteken in haar gezicht. Verdachte heeft zijn dochter onherstelbaar leed aangedaan, zoals ook blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring. Een feit als het onderhavige draagt ook een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Het behoeft weinig betoog dat verdachte door het plegen van dit feit een ernstig misdrijf heeft begaan. De rechtbank is dan ook op grond van het vorenstaande van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank voorts rekening met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister van 13 december 2013 ten name van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in 2004 met politie en/of justitie in aanraking is geweest voor een geweldsmisdrijf. Nu dit meer dan vijf jaar geleden is gepleegd, zal de rechtbank daar geen rekening mee houden ten nadele van verdachte.
Over verdachte is op 21 februari 2013 een pro justitia rapport uitgebracht door drs. I.J.G.P. Neissen, gz- psycholoog, en op 3 april 2013 door J. Hoereé, psychiater. Beide deskundigen zijn tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van het syndroom van Asperger. Naar aanleiding van deze rapportages en op verzoek van de verdediging is verdachte op bevel van de rechtbank ter observatie opgenomen in het PBC. De onderzoekers van het PBC hebben, blijkens hun rapport van 11 september 2013, geconcludeerd dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit zowel een gebrekkige ontwikkeling als een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, te weten een gemengde persoonlijkheidsstoornis met autistische trekken, een depressieve stoornis en een game-verslaving. Zij adviseren verdachte - indien het ten laste gelegde bewezen wordt verklaard - verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank volgt het advies van de deskundigen en is van oordeel dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting voldoende vast is komen te staan dat de ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Zij houdt tevens rekening met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze naar voren zijn gebracht in voornoemde rapportage van het PBC en zoals die ook overigens ter terechtzitting zijn gebleken. Verdachte is een hoog gemiddeld intelligente man bij wie sprake is van lichte tot matig ernstige depressieve symptomen. Het verloop is chronisch en de aard van de klachten is pathologisch. Afgaande op hetgeen verdachte heeft verteld, het onderzoek in het PBC en het strafdossier was volgens de deskundigen ten tijde van het ten laste gelegde sprake van depressiviteit. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis met vooral afhankelijke, borderline, narcistische en vermijdende kenmerken. Verdachte is uit het onderzoek naar voren gekomen als een krenkbare, starre en moeilijke man die zich snel door anderen miskend voelt, sterk externaliseert en controlebehoeftig is. Bij conflicten of afwijzingen ziet hij zijn eigen aandeel hierin niet of nauwelijks en voelt zich ernstig afgewezen en diep gekrenkt waardoor de spanning bij hem hoog op kan lopen. Door de jaren heen is hij zich steeds meer, maatschappelijk en privé, afgewezen gaan voelen wat hem boos en machteloos heeft gemaakt. Dit uit zich ook weer - deels - in depressieve klachten en het zich (verder) terugtrekken. De bij hem geconstateerde depressieve stoornis is dan ook in verregaande mate met zijn persoonlijkheidsstoornis vermengd.
De kans op recidive van een delict wordt door de deskundigen van het PBC op de korte tot middellange termijn als laag ingeschat. Daarbij is in ogenschouw genomen dat verdachte niet snel geneigd is zijn boosheid op een fysieke wijze te uiten. Het ten laste gelegde heeft ook een lange aanloop gehad. Op langere termijn wordt de kans op recidive, indien verdachte niet behandeld zou worden, als hoger ingeschat. Het behandelen van de depressieve stoornis is aan te bevelen. Verdachte heeft nauwelijks vertrouwen gehad in de psychische hulpverlening en hij zal een grote neiging ervaren zich aan de behandeling te willen onttrekken omdat hij de behandelaar incompetent vindt. Het is juist zaak om op dergelijke momenten ‘door te pakken’. Gezien de ernst van het ten laste gelegde en de noodzaak verdachte eerst goed in te bedden binnen een behandeling is een klinische start volgens de deskundigen van groot belang. Gedacht kan worden aan een klinische opname op een forensisch psychiatrische afdeling of in een forensisch psychiatrische kliniek. De deskundigen adviseren de behandeling als bijzondere voorwaarde te stellen bij een voorwaardelijk strafdeel en daarnaast een verplicht reclasseringstoezicht op te leggen.
Reclassering Nederland omschrijft verdachte in haar rapport van 23 januari 2013 als een gedesillusioneerde man. Hij is verstandelijk meer dan gemiddeld begaafd, maar beseft dat hij te weinig met zijn talenten heeft gedaan. Hij voelt zich mislukt. Hij verkeerde de laatste jaren in een isolement. De reclassering adviseert aan verdachte op te leggen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een behandelverplichting bij een forensische polikliniek.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een langdurige gevangenisstraf voor het feit passend en geboden. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. Zij ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Zij zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van drie jaar verbinden. Het voorwaardelijk deel maakt een verplicht reclasseringstoezicht mogelijk alsook de door de rechtbank noodzakelijk geachte behandeling van verdachte op een forensisch psychiatrische afdeling om herhaling van een dergelijk ernstig feit in de toekomst te voorkomen. Zij is van oordeel dat, gelet op het rapport van de deskundigen van het PBC, niet kan worden volstaan met een ambulante behandeling, zoals door de verdediging voorgesteld. Tot slot zal de rechtbank verdachte een contactverbod met het slachtoffer opleggen. De rechtbank ziet geen grondslag voor een contactverbod met de zus en de moeder van het slachtoffer.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 9.365,82, bestaande uit € 7.500,00 ter zake van immateriële schade en € 1.865,82 ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie is van mening dat de vordering voldoende onderbouwd en inzichtelijk is gemaakt. Hij merkt op dat ten aanzien van de kleding en de mobiele telefoon van het slachtoffer een nieuw-voor-oud correctie dient plaats te vinden. Hij concludeert tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 9.000,00, waarvan € 7.500,00 ter zake van immateriële schade en € 1.500,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 december 2012 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor hetzelfde bedrag.
De verdediging betwist de hoogte van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. De rechtbank zal hieronder de vordering per punt bespreken.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van in totaal € 409,78 gevorderd ter zake van vervanging van kleding die door het handelen van verdachte vernield dan wel beschadigd is. De verdediging stelt zich op het standpunt dat uit de onderbouwing niet blijkt dat de vervangende kleding soortgelijk is aan de beschadigde kleding als ook dat onvoldoende duidelijk is hoelang de kleding eigendom was van de benadeelde partij, zodat niet kan worden bepaald hoe hoog de afschrijving dient te zijn. Voor wat betreft de laarzen acht zij rekening houdend met afschrijving een bedrag van € 87,90 toewijsbaar.
De rechtbank acht de schade een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Nu de kleding over het algemeen niet nieuw zal zijn geweest, dient een afschrijving op die goederen te worden toegepast om de waarde van de goederen op het moment van het bewezen verklaarde feit te benaderen. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de kleding één jaar oud was en acht derhalve een totaalbedrag van twee derde van het gevorderde bedrag, te weten € 273,19, als schade redelijk en billijk. Zij zal de vordering op dit punt voor dat bedrag toewijzen.
Voor wat betreft de vernieling van haar mobiele telefoon en bijbehorend hoesje vordert de benadeelde partij een bedrag van € 271,99.
De verdediging betoogt primair dat uit het dossier niet blijkt dat de telefoon door verdachte vernield is. Subsidiair voert zij aan dat niet bekend is hoe oud de telefoon was.
De benadeelde partij heeft tijdens haar aangifte verklaard dat verdachte tijdens de worsteling haar mobiele telefoon afpakte, op de grond gooide en er op stampte. De rechtbank acht de schade die daardoor is ontstaan een rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit, waarvoor verdachte aansprakelijk wordt geacht. Aangezien de mobiele telefoon niet nieuw was, dient een afschrijving plaats te vinden om de waarde daarvan op het moment van het gebeuren te benaderen. De rechtbank acht een afschrijving van een derde redelijk en aannemelijk. Zij zal derhalve op dit punt een bedrag van € 181,33 toewijzen.
De verdediging heeft de vordering voor zover deze ziet op vergoeding van de door de benadeelde partij gevorderde reiskosten in het kader van haar behandeling niet betwist zodat dit deel van de vordering voor toewijzing gereed ligt. De rechtbank zal een bedrag van
€ 261,33 toewijzen.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 164,98 voor medische kosten die niet zijn vergoed door de verzekering.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat niet controleerbaar is of de opgevoerde kosten zijn gemaakt ten behoeve van het medisch herstel naar aanleiding van het gebeuren op
24 december 2012. Verdachte wil uit coulance de helft betalen.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde schade op dit punt alsmede de aansprakelijkheid van verdachte voor die schade aanwezig. Hoewel de door de benadeelde partij gestelde kosten niet aan de hand van nadere stukken zijn gestaafd, acht de rechtbank op grond van de aanwezige stukken aannemelijk dat de benadeelde partij deze kosten heeft moeten maken ten behoeve van het herstel na het incident op 24 december 2012. Het gevorderde bedrag is ook niet onredelijk. De vordering op dit punt is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 757,74 aan kosten voor verhuizing en inrichting. De verdediging betoogt dat deze kosten niet in causaal verband staan met de gebeurtenis op 24 december 2012. Bovendien had de benadeelde partij ook voor dit gebeuren al het voornemen te gaan verhuizen in verband met haar studie.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in haar vordering reeds rekening heeft gehouden met het feit dat zij het voornemen had te gaan verhuizen in die zin dat zij slechts de helft van de totale kosten vordert. Hoewel niet aan de hand van stukken is te staven dat voor de benadeelde partij de psychische noodzaak bestond om op korte termijn te verhuizen acht de rechtbank dit alleszins aannemelijk. Het door haar gevorderde bedrag is ook niet onredelijk. De vordering is op dit punt dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Immateriële schade
Verdachte is op grond van het medisch dossier van de benadeelde partij bereid een bedrag van € 1.100,00 aan immateriële schade te vergoeden. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat de behandeling van de vordering op dit punt een onevenredige belasting van het strafproces oplevert en dat de benadeelde partij derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit deel van haar vordering. De exacte omvang van de psychische schade kan op basis van de dossierstukken niet worden vastgesteld. De kernvraag is of de immateriële schade in direct causaal verband staat met het strafbare feit, aangezien de benadeelde partij ook voor dit incident al psychiatrische problemen had. Verder is de fysieke schade beperkt, nu niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een blijvend litteken.
Vast staat dat verdachte de benadeelde partij met een mes heeft gestoken, hetgeen ook bewezen is verklaard. Er is derhalve sprake van opzettelijk toegebracht letsel. Als gevolg hiervan heeft de benadeelde partij een wond in haar gezicht opgelopen die is gehecht. Zij is daarvoor onder medische behandeling geweest bij een arts. Verder blijkt uit de onderliggende stukken dat de gebeurtenis voor de benadeelde partij een zeer angstige ervaring is geweest, waardoor zij psychische problemen heeft gehad en nog steeds heeft. Hoewel aannemelijk is dat de benadeelde partij ook voor het schadeveroorzakend gedrag al psychische problemen had waarvoor zij onder behandeling was, staat vast dat de handelingen van verdachte grote gevolgen voor haar hebben gehad. Dat de benadeelde partij al psychische problemen had staat overigens ook niet in de weg aan toekenning van het gevorderde bedrag nu dit een omstandigheid is die voor risico van verdachte komt. De rechtbank acht, het voorgaande in aanmerking nemende en gelet op de gebruikelijk in Nederland toegewezen bedragen, een vergoeding van € 7.500,00 aan immateriële schade redelijk en billijk en zal de vordering dan ook toewijzen.
De verdediging betoogt - indien de rechtbank tot toewijzing van de vordering komt - matiging van de vordering op grond van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Matiging van de verplichting tot schadevergoeding is op grond van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek slechts mogelijk indien toekenning van volledige schadevergoeding in de gegeven omstandigheden, waaronder onder meer de draagkracht van partijen, tot kennelijk onaanvaardbare gevolgen zal leiden. De enkele niet nader onderbouwde stelling van verdachte dat de schade (mede) is ontstaan door een psychische stoornis acht de rechtbank onvoldoende om een beroep op matiging te honoreren.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank aan de benadeelde partij toewijzen een bedrag van € 1.638,57 ter zake van materiële schade en € 7.500,00 ter zake van immateriële schade.
Voor het overige acht de rechtbank het door de benadeelde partij gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, en voor dat bedrag de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 27, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot moord;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 48 (achtenveertig) maanden, waarvan 12 (twaalf) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 (drie) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht niet ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich op de dag van zijn invrijheidstelling (telefonisch) meldt bij Reclassering Nederland te Middelburg en dat hij zich daarna zo frequent en zolang blijft melden als de reclassering dit noodzakelijk acht;
* dat verdachte zich gedurende de eerste twee jaar van de proeftijd - of zoveel korter als de (geneesheer-)directeur van de hierna te noemen instelling wenselijk en/of noodzakelijk acht - zal laten opnemen op een Forensisch Psychiatrische Afdeling, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die verdachte in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
* dat verdachte gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op 25 december 1994, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat als algemene voorwaarde wordt toegevoegd:
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking van huisbezoeken daaronder begrepen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 9.138,57 (negenduizend honderd achtendertig euro en zevenenvijftig eurocent), waarvan € 1.638,57 (éénduizend zeshonderd achtendertig euro en zevenenvijftig eurocent) ter zake van materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 24 december 2012 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 9.138,57 (negenduizend honderd achtendertig euro en zevenenvijftig eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 80 (tachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Borm, voorzitter, mr. G.H. Nomes en mr. J.A. Smits, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. Philipsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 januari 2014.
Mr. J.A. Smits is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met registratienummer PL193E 2012096608 van de regiopolitie Zeeland, divisie recherche, van 13 februari 2014 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 120.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 11 van voornoemd eindproces-verbaal.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 12, eerste alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 14, zesde alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 15, tweede alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 15, twaalfde alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 16, eerste alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
8.Het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 50 tot en met 53 van voornoemd eindproces-verbaal.
9.Het geschrift, te weten een beschrijving letsel van de Ggd van 24 december 2012, opgemaakt door J. Vrencken, forensisch geneeskundige Ggd Zeeland, pagina 20 van voornoemd eindproces-verbaal.
10.Het geschrift, te weten een beschrijving letsel van de Ggd van 23 april 2013, opgemaakt door J. Vrencken, forensisch geneeskundige Ggd Zeeland.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], pagina 12, vierde, vijfde, zevende en negende alinea van voornoemd eindproces-verbaal.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 41 van voornoemd eindproces-verbaal.
13.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pagina 42 van voornoemd eindproces-verbaal.
14.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] en het proces-verbaal sporenonderzoek, pagina 16, eerste alinea, respectievelijk pagina 50, vijfde alinea, van voornoemd eindproces-verbaal.
15.Het deskundigenverslag van B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch geneeskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, van 7 november 2013.