ECLI:NL:RBZWB:2014:3252

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 mei 2014
Publicatiedatum
16 mei 2014
Zaaknummer
AWB- 13_5062
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvullend beroepschrift en goede procesorde in WIA-zaak

Op 8 mei 2014 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. van Zijl, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 juli 2013, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van een werkneemster werd vastgesteld op 36,5%. De werkneemster had geen toestemming gegeven voor het inzien van medische gegevens door eiseres, wat leidde tot een eerdere beslissing van de rechtbank op 20 november 2013, waarin werd bepaald dat eiseres geen kennis mocht nemen van deze stukken.

Eiseres diende op 16 maart 2014 een aanvullend beroepschrift in, elf dagen voor de zitting, wat door de rechtbank niet bij de beoordeling werd betrokken vanwege de goede procesorde. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet in staat was om adequaat te reageren op de nieuwe informatie, wat een eerlijke procesgang in de weg stond. De rechtbank benadrukte dat de termijn van tien dagen voor het indienen van stukken niet strikt is, maar dat de goede procesorde in acht moet worden genomen.

Tijdens de zitting op 27 maart 2014 was het UWV niet aanwezig, en de rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende had onderbouwd dat de aangenomen urenbeperking onjuist was. De rechtbank oordeelde dat de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige te laat waren ingediend en dat dit de mogelijkheid van het UWV om te reageren had beperkt. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 35 tot 80%.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 13/5062 WIA

uitspraak van 8 mei 2014 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.P.M. van Zijl,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Arnhem), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 juli 2013 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan een werkneemster van eiseres, [naam persoon] te [plaatsnaam] (werkneemster).
Werkneemster heeft geen toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door eiseres. Bij beslissing van 20 november 2013 heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bepaald dat eiseres van die stukken geen kennis mag nemen.
Bij faxbericht van 16 maart 2014 heeft eiseres een aanvullend beroepschrift met stukken aan de rechtbank doen toekomen. Bij brief van 19 maart 2014 heeft de griffier aan partijen meegedeeld dat de rechtbank die aanvulling met het oog op de goede procesorde niet bij de beoordeling van het beroep zal betrekken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 maart 2014. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en door verzekeringsarts [naam verzekeringsarts]. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1.
In artikel 8:58, eerste lid, van de Awb is bepaald dat partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken kunnen indienen. Aan deze bepaling liggen de beginselen van een goede procesorde ten grondslag. De termijn van tien dagen is geen harde grens. Ook bij stukken die tijdig zijn ingediend, hanteert de rechtbank het criterium van de goede procesorde.
2.
Eiseres heeft in eerste instantie, op 9 september 2013 ter onderbouwing van het beroep volstaan met de stellingen dat de aangenomen urenbeperking onvoldoende is onderbouwd en dat is uitgegaan van een verkeerd opleidingsniveau en te beperkte opleidingsrichting van werkneemster. Eerst elf dagen voor de zitting, op zondag 16 maart 2014, heeft eiseres een aanvullend beroepschrift met rapportages van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] en arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] aan de rechtbank gefaxt, met nadere, medische gronden en met een onderbouwing van de arbeidskundige gronden, .
3.
Naar aanleiding van de ontvangst van deze nadere stukken heeft het UWV op 18 maart 2014 verzocht om verdaging van de mondelinge behandeling ter zitting op 27 maart 2014, met het oog op het verkrijgen van deskundig commentaar op de beide door eiseres ingebrachte rapportages.
4.
Een eerlijke procesgang vereist dat het UWV de gelegenheid krijgt om op de aanvullende gronden en stukken te reageren, voordat de rechtbank over de zaak oordeelt. Daartoe moet het UWV de stukken kunnen voorleggen aan haar bezwaarverzekeringsarts en (vervolgens) de bezwaararbeidsdeskundige. Daarna moet ook de rechtbank de gelegenheid hebben om de nadere informatie voor aanvang van de behandeling ter zitting te bestuderen.
5.
De rechtbank stelt vast dat de door eiseres overgelegde rapportage van de verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] is opgemaakt op 12 september 2013 en de rapportage van de arbeidsdeskundige [naam arbeidsdeskundige] op 1 augustus 2013. Vaststaat dat de gemachtigde van eiseres deze stukken sinds respectievelijk september en augustus 2013 in zijn bezit heeft. De gemachtigde van eiseres is verder op 7 februari 2014 in kennis gesteld van de zitting op 27 maart 2014. Eiseres heeft dan ook ruimschoots de gelegenheid gehad om die rapportages eerder in te dienen. De omstandigheid, waar eiseres zich op heeft beroepen, dat haar gemachtigde door zeer drukke werkzaamheden niet eerder toekwam aan het opstellen en indienen van een aanvullend beroepschrift, rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank niet dat beide rapportages eerst zo kort voor de zittingsdatum aan de rechtbank zijn toegestuurd.
6.
Door deze handelwijze van eiseres is het UWV de mogelijkheid ontnomen om de rapportages tijdig vóór de mondelinge behandeling bij de rechtbank het oordeel te verkrijgen van een bezwaarverzekeringsarts en een bezwaararbeidsdeskundige. Aldus is ook de rechtbank beperkt in de mogelijkheid om zich behoorlijk voor te bereiden op de zitting. De rechtbank laat daarom het aanvullend beroepschrift en de rapportages die op 16 maart 2014 per fax, en later per post, op de rechtbank werden ontvangen, buiten beschouwing. Dat geldt ook voor de verwijzingen naar die stukken in de begeleidende brief van 16 maart 2014.
7.
Werkneemster is in dienst van eiseres werkzaam geweest als hoofd kassa klantenservice. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege medische klachten. Bij besluit van 5 december 2012 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WGA-uitkering toegekend met ingang van 3 januari 2013 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
Bij het bestreden besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,5% en zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
8.
Eiseres heeft in haar beroepschrift van 9 september 2013 tegen het bestreden besluit aangevoerd dat de aangenomen urenbeperking onvoldoende is onderbouwd, dat de bezwaararbeidsdeskundige is uitgegaan van een verkeerd opleidingsniveau en dat twee opleidingsrichtingen ten onrechte zijn uitgesloten.
9.
Ingevolge artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
10.
De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van werkneemster neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 3 december 2012.
De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat bij werkneemster sprake is van een beperking op basis van preventieve en energetische gronden. Werkneemster is volgens hem niet in staat te achten om in de nachten of avond arbeid te verrichten en zij kan niet meer dan ongeveer 4 uur per dag en ongeveer 20 uur per week arbeid verrichten. Verwacht mag worden dat deze urenrestrictie binnen een paar maanden niet meer nodig zal zijn en dat de beperkingen zullen verminderen. De gewijzigde belastbaarheid en beperkingen zijn neergelegd in de FML van 20 juni 2013.
Hetgeen eiseres in beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen.
11.
Rekening houdend met de FML heeft de bewaararbeidsdeskundige een arbeidsmogelijkhedenlijst opgesteld met voor werkneemster geschikte functies. Werkneemster wordt in ieder geval geschikt geacht voor de functies van productiemedewerker textiel (Sbc‑code 272043), huishoudelijk medewerker gebouwen (Sbc-code 111334) en samensteller kunststof en rubberindustrie (Sbc-code 271130).
Eiseres heeft haar standpunt dat de bezwaararbeidsdeskundige is uitgegaan van een verkeerd opleidingsniveau en dat twee opleidingsrichtingen ten onrechte zijn uitgesloten niet gemotiveerd in het beroepschrift van 9 september 2013. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om niet uit te gaan van de bevindingen van de arbeidsdeskundigen.
12.
Op basis van de inkomsten die werkneemster met de geduide functies zou kunnen verwerven, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%. Hiertegen zijn geen gronden geformuleerd.
13
Uit het voorgaande volgt dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 3 januari 2013 heeft vastgesteld op 35 tot 80%
.
14.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.