Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.Het verdere geschil
Voorzover de rechtbank van oordeel is dat deze kosten, gezien het procesverloop, voor eigen rekening van de deskundigen zouden moeten blijven, refereren gedaagden zich aan het oordeel van de rechtbank.
Naar aanleiding van de reactie van de provincie stellen gedaagden dat het betoog van de provincie een herhaling is van haar standpunten zoals die zijn verwoord in haar brief van 14 juni 2013 (welke brief een reactie inhoudt op het verzoek van mr. Bosma namens gedaagden aan de rechtbank om het ertoe te leiden dat mr. Van Mierlo zich terugtrekt als voorzitter van de deskundigencommissie). De rechtbank heeft die standpunten bij vonnis van 10 juli 2013 niet gevolgd. Er is geen reden dat nu alsnog te doen. Bovendien hebben gedaagden zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk was geklaagd over de ontstane situatie. De bezwaren zijn voor de rechtbank aanleiding geweest om te beslissen dat niet alleen mr. Van Mierlo, maar de voltallige deskundigencommissie zou moeten worden vervangen. De bezwaren van gedaagden zijn in zoverre door de rechtbank gehonoreerd. Ook in dat licht bezien valt niet goed in te zien dat de kosten van de ontheven deskundigen niettemin voor rekening van gedaagden zouden moeten komen.
De provincie heeft aan de thans ontstane situatie part noch deel gehad. Zij verwijt gedaagden dat zij pas in een heel laat stadium, na het gereedkomen van het conceptdeskundigenrapport, hun bezwaren tegen mr. Van Mierlo aan de rechtbank kenbaar hebben gemaakt. Het had in de rede gelegen dat gedaagden, nu er vóór de benoeming van mr. Van Mierlo al enige twijfels bestonden over de objectieve onpartijdigheid van mr. Van Mierlo, hun twijfels op dat moment aan de rechtbank kenbaar hadden gemaakt, althans in een eerder stadium aan de bel hadden getrokken. De thans gemaakte kosten hadden dan (grotendeels) voorkomen kunnen worden.
Gelet op de omstandigheden van het geval is het onredelijk om de tot nu toe gemaakte kosten van de deskundigen voor rekening van de onteigenende partij te laten komen.
3.De verdere beoordeling
Met betrekking tot de door mr. Van Mierlo gemaakte kosten geldt dat gedaagden hem bij brief van 20 december 2012 specifiek hebben gevraagd hoe de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd. Zoals in de beslissing van 10 juli 2013 reeds is overwogen, had het na deze brief voor mr. Van Mierlo duidelijk moeten zijn hoe gevoelig zijn relatie met AKD in dit dossier lag.
Door desondanks gebruik te maken van de diensten van mr. Franssen en zijn werkzaamheden als voorzitter van de deskundigencommissie te (blijven) verrichten, heeft mr. Van Mierlo het risico genomen dat er gronden zouden zijn voor zijn ontheffing als deskundige. Dit risico is in de brief van 20 december 2012 tijdig aangekondigd.
Nu de bezwaren van gedaagden tegen mr. Van Mierlo als voorzitter van de deskundigencommissie bij de beslissing van deze rechtbank van 10 juli 2013 zijn gehonoreerd, heeft het risico zich gerealiseerd, hetgeen voor rekening van mr. Van Mierlo dient te blijven. Mr. Van Mierlo kan dan ook in redelijkheid geen betaling van de door hem gemaakte kosten vorderen. De door hem gemaakte kosten worden begroot op nihil.
Dit geldt niet voor (de kosten van) de deskundigen Josiasse en Roovers. Het verloop van onderhavige procedure, met als uitkomst de ontheffing van de voltallige deskundigencommissie, is niet aan hen te wijten. De door de heren Josiasse en Roovers tot nu toe gemaakte kosten dienen in redelijkheid dan ook te worden betaald. De hoogte van de declaraties is door partijen niet betwist. De door de deskundigen Josiasse en Roovers gemaakte kosten worden voor ieder afzonderlijk - conform de namens hen ingediende declaraties - begroot op € 4.446,75.
4.De beslissing
€ 3.675,00 bestaat uit honorarium en een gedeelte groot € 771,75 bestaat uit BTW,