ECLI:NL:RBZWB:2014:298

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 januari 2014
Publicatiedatum
24 januari 2014
Zaaknummer
276010 / HA RK 14-14
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 januari 2014 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker zonder bekende woon- of verblijfplaats. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. M.M. Steenbeek, de rechter die belast was met de behandeling van een kort geding tussen Hooghuys Vastgoed B.V. en verschillende gedaagden, waaronder E.M. van Heiningen. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C.M. Nuijten, stelde dat mr. Steenbeek vooringenomen was, omdat hij de gemachtigde van de gedaagden, Luca van Dinter, niet toestond om op te treden tijdens de zitting. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van de verzoeker zorgvuldig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van mr. Steenbeek. De beslissing om Van Dinter niet toe te laten als gemachtigde werd gerechtvaardigd door de noodzaak van adequate vertegenwoordiging van de gedaagden. De rechtbank concludeerde dat het wrakingsverzoek kennelijk was ingediend ter frustrering van de procesgang, en dat er sprake was van misbruik van het wrakingsmiddel. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
locatie Middelburg
zaaknummer / rekestnummer: 276010 / HA RK 14-14
Beslissing van 20 januari 2014
op het mondelinge wrakingsverzoek van
[verzoeker],
zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen en buiten Nederland,
verzoeker,
advocaat: mr. J.C.M. Nuijten te Bergen op Zoom,
gericht tegen mr. M.M. Steenbeek, rechter in deze rechtbank.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt ondermeer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het proces-verbaal van de behandeling van die zaak door mr. M.M. Steenbeek ter terechtzitting van 7 januari 2014;
  • de drie bij e-mailbericht van donderdag 16 januari 2014 om 23:18 uur door verzoeker aan de rechtbank verzonden documenten;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek door de rechtbank op 17 januari 2014, waarbij zijn verschenen mr. J.C.M. Nuijten, advocaat van verzoeker, en mr. M.M. Steenbeek voornoemd. Mr. L. Delahaije en zijn cliënte Hooghuys Vastgoed B.V., mr. drs. E. Knoester en zijn cliënte Heico Bouw- en Aannemingsbedrijf B.V., D. van Heiningen en Th.H. van Heiningen zijn, alhoewel zij daartoe zijn uitgenodigd, niet verschenen.

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. Steenbeek voornoemd als voorzieningenrechter belast met de behandeling van het door Hooghuys Vastgoed B.V. als eiseres tegen E.M. van Heiningen, Heico Bouw- en Aannemingsbedrijf B.V., D. van Heiningen en Th.H. van Heiningen als gedaagden aanhangig gemaakte kort geding (zaaknummer / rolnummer: C/02/268846 / KG ZA 13-523). Verzoeker is van mening dat bij mr. Steenbeek sprake is van vooringenomenheid. Uit het proces-verbaal opgemaakt van de behandeling van het kort geding ter terechtzitting van 7 januari 2014 volgt dat verzoeker zijn standpunt baseert op de gang van zaken bij de terechtzitting en met name op het feit dat Mr. Steenbeek niet toestond dat Luca van Dinter als gemachtigde en woordvoerder van de familie Van Heiningen, en in het bijzonder voor de niet verschenen Diana van Heiningen, optrad.
2.2.
Mr. Steenbeek berust niet in het verzoek tot wraking. Mr. Steenbeek is van mening dat er geen sprake is van het in het geding zijn van de rechterlijke onpartijdigheid.
Mr. Steenbeek heeft meegedeeld dat zijn uitgangspunt is dat een partij ter gelegenheid van de behandeling van een kort geding behoorlijk vertegenwoordigd moet worden. Gelet daarop stelt mr. Steenbeek in het algemeen niet toe te laten dat een gemachtigde optreedt, tenzij hij ervan overtuigd is dat de gemachtigde de partij op adequate wijze kan bijstaan. Voorafgaand aan de behandeling is mr. Steenbeek uit het dossier gebleken dat Van Dinter voornemens was als gemachtigde op te treden. Gelet op de aard van de vordering en op de voor de gedaagden daarmee gemoeide financiële belangen achtte mr. Steenbeek vertegenwoordiging van een of meer gedaagden door een adequate gemachtigde eens temeer van belang. Mr. Steenbeek was er niet van overtuigd dat met het optreden van Van Dinter als gemachtigde ter zitting de belangen van gedaagden op adequate wijzen zouden worden behartigd. Daarbij speelde dat van Van Dinter geen adres bekend bleek te zijn.
Mr. Steenbeek heeft verzoeker per e-mailbericht voorafgaand aan de behandeling ter terechtzitting meegedeeld dat hij Van Dinter niet toe zou staan om als gemachtigde op te treden. Dit heeft hij, toen Van Dinter toch ter terechtzitting verscheen, opnieuw meegedeeld. Er ontstond terstond een onvriendelijke sfeer doordat gedaagde Th.H. van Heiningen op tafel sloeg. Uit dit gedrag maakt mr. Steenbeek overigens op dat mogelijk ook Th.H. van Heiningen als wrakende partij moet worden aangemerkt. Direct daarna heeft Van Dinter een beroep op wraking gedaan waarbij verzoeker zich aansloot.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een partij een rechter die een zaak behandelt wraken op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling daarvan moet volgens de heersende opvatting voorop worden gesteld dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken.
Het verzoek tot wraking is gegrond op de weigering door mr. Steenbeek van Van Dinter als gemachtigde. De rechtbank overweegt dat in een kort geding als het onderhavige een gedaagde in persoon kan verschijnen of vertegenwoordigd door een advocaat. Het behoort tot het domein van de zittingsrechter om in het kader van een goede procesorde te bepalen of een gemachtigde kan worden toegelaten. Ook uit het op de procedure in kort geding van toepassing zijnde Procesreglement kort gedingen rechtbanken civiel/familie volgt niet dat Van Dinter had moeten worden toegelaten. Uit artikel 11.2 onder het kopje “Verschijning gedaagde partij” volgt immers dat indien een gedaagde partij in persoon verschijnt en zich ter terechtzitting wil doen bijstaan door een persoon die geen advocaat is, de voorzieningenrechter dit kan weigeren op grond van de eisen van de goede procesorde. Dit laatste heeft mr. Steenbeek gedaan. Nog afgezien van het vorenstaande komt de heer Van Dinter, indien en voor zover hij gedaagden niet slechts als gemachtigde wilde bijstaan maar vertegenwoordigen, dit recht op grond van het van toepassing zijnde procesrecht niet toe nu hij geen advocaat is. Niet valt dan ook in te zien dat de weigering van mr. Steenbeek een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat mr. Steenbeek jegens gedaagden en dan meer in het bijzonder jegens verzoeker vooringenomenheid koestert. In tegendeel, de beslissing is door mr. Steenbeek genomen met het oog op een adequate vertegenwoordiging
van gedaagden en hun belangen in de procedure. Een opgewekte schijn van partijdigheid of vooringenomenheid kan daaruit niet worden afgeleid.
Overigens, ten overvloede, ook al zou thans aanvaard moeten worden dat de processuele beslissing van mr. Steenbeek als voorzieningenrechter zich niet zonder meer verdraagt met het toepasselijke procesreglement dan nog leidt die vaststelling niet zonder meer tot de slotsom dat er sprake is van een zwaarwegende aanwijzing van vooringenomenheid, zoals hier voor bedoeld.
3.2.
De rechtbank heeft uit het proces-verbaal van de zitting niet opgemaakt dat ook Th.H. van Heijningen wraking van mr. Steenbeek heeft verzocht en merkt hem niet als (mede)verzoeker aan.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de omstandigheid die voor verzoeker aanleiding is geweest om het verzoek tot wraking te doen, en gelet op het feit dat verzoeker het niet nodig heeft gevonden de behandeling van het verzoek in persoon bij te wonen, het verzoek tot wraking kennelijk is ingegeven ter frustrering van de procesgang. Er is dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, sprake van misbruik van het middel van wraking. De rechtbank zal op de voet van artikel 39 lid 4 Rv bepalen dat een volgend verzoek niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het wrakingsverzoek af;
bepaalt dat de behandeling van de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/02/268846 / KG ZA 13-523 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaak niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J.E. Poerink, M.C. de Regt en B.F.Th. de Roos en en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2014.
MdB